In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom TTOH3A
Op tafel ligt:
- Pen
- lesboek
- Leesboek
Slide 1 - Tekstslide
Aan het eind van deze les
Heb je gelezen of ben je bezig gegaan met de boekopdracht
Begonnen aan §1.3
Slide 2 - Tekstslide
Lezen
Leesboek lees je uit of je gaat verder met de opdracht van fictie.
Vanaf volgende week nieuw leesboek mee
Slide 3 - Tekstslide
Dit hoofdstuk
Tekstsoort: artikel / uiteenzetting
Onderwerp en hoofdgedachte
Alineaopbouw (kernzin)
Functies van inleiding en slot
Tekstverbanden
Slide 4 - Tekstslide
Artikel
Een artikel is een informatieve tekst met vooral objectieve informatie. In een artikel geeft de schrijver uitleg over een onderwerp. Een artikel wordt ook wel een uiteenzetting genoemd.
Slide 5 - Tekstslide
Een artikel kan:
• een verklaring geven van een verschijnsel, bijvoorbeeld:
opwarming van de aarde;
• het antwoord geven op een feitelijke vraag, bijvoorbeeld:
Hoe ontstaat een regenboog?
• oorzaken en gevolgen behandelen van een probleem, bijvoorbeeld:
de toename van ‘gossip-kanalen’ op TikTok
• uitleg geven over de inhoud en de resultaten van een onderzoek, bijv.
het leesniveau van jongeren
Slide 6 - Tekstslide
Een artikel noemen we ook wel een
A
betoog
B
beschouwing
C
uiteenzetting
D
nieuwsbericht
Slide 7 - Quizvraag
Het onderwerp is waar een tekst over gaat. Waar vind je het onderwerp meestal?
A
(onder)titel
B
(onder)titel en/of in de inleiding
C
slotalinea
D
inleiding
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte?
Slide 9 - Open vraag
Onderwerp en hoofdgedachte
• Het onderwerp is waar een tekst over gaat. Je vindt het onderwerp meestal in de (onder)titel van de tekst en/of in de inleiding. Het onderwerp formuleer je in één of enkele woorden.
• De hoofdgedachte is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt. Meestal vind je de hoofdgedachte in de inleiding of in het slot. Soms ook moet je de informatie in de inleiding en het slot combineren. Je formuleert de hoofdgedachte in één of twee zinnen.
Slide 10 - Tekstslide
Opbouw alinea: kernzin
Elke (lange) tekst is opgebouwd uit alinea’s. In bijna elke alinea staat een kernzin.
• belangrijkste informatie van de alinea. De rest van de alinea is een uitleg van de kernzin.
• soms een vraag
• eerste, tweede of laatste zin van een alinea
Slide 11 - Tekstslide
Wat is de kernzin?
Antwoord
De kernzin is de eerste zin: ‘Als het … Europa.'
Wat is de kernzin?
Slide 12 - Tekstslide
Aan het werk met 1.3
Aan de slag met: §1.3) 2, 4,5,6.
Deze opdrachten maak je voor jezelf in stilte.
Ik loop rond voor vragen.
Klaar: Kijk je antwoorden na.
Daarmee klaar: Verder in leesboek of met de fictie opdracht.
Slide 13 - Tekstslide
Welkom TTOH3A
Op tafel ligt:
- Pen
- lesboek
- Leesboek
Slide 14 - Tekstslide
Aan het eind van deze les
Heb je gelezen of ben je bezig gegaan met de boekopdracht
Begonnen aan §1.3
Slide 15 - Tekstslide
Lezen
Leesboek lees je uit of je gaat verder met de opdracht van fictie.
Vanaf volgende week nieuw leesboek mee
Anna, Oya en Menno toets inhalen.
Slide 16 - Tekstslide
Dit hoofdstuk
Tekstsoort: artikel / uiteenzetting
Onderwerp en hoofdgedachte
Alineaopbouw (kernzin)
Functies van inleiding en slot
Tekstverbanden
Slide 17 - Tekstslide
Functies van inleiding en slot
De inleiding is ook altijd bedoeld om de aandacht te trekken
Inleiding
Slot
Het onderwerp noemen
Een conclusie of samenvatting geven
De aanleiding noemen
Een advies of waarschuwing geven
De centrale vraag stellen
Een toekomstverwachting uitspreken
De mening van de schrijver geven
Een samenvatting geven
Een persoon of personen introduceren
Functies van inleiding en slot
Slide 18 - Tekstslide
Onderwerp/hoofdgedachte blz. 27
Onderwerp: waar een tekst over gaat. Een of enkele woorden.
Hoofdgedachte: Het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt. In een of twee zinnen.
De formulering van de hoofdgedachte verschilt per tekstsoort. Zie de leertekst op blz. 27: a. Informatieve (feitelijke informatie)
b. Betogende tekst (mening + argumenten).
Slide 19 - Tekstslide
Het onderwerp van een tekst formuleer je meestal in een hele zin.
A
ja
B
nee
Slide 20 - Quizvraag
Pak je schrift en een pen
Slide 21 - Tekstslide
Tekstverbanden
Met een tekstverband breng je samenhang aan tussen zinnen en alinea's.
Er zijn 11 tekstverbanden, ieder tekstverband heeft z'n eigen signaalwoorden (verbindingswoorden). > Niet spieken in je boek
1. Schrijf alle tekstverbanden die je kent op. 2. Noteer per tekstverband 3 signaalwoorden.
3. Leg jouw lijstje naast dat van je buurman/buurvrouw.
4. Voeg de lijsten samen tot 11 tekstverbanden (of zoveel als je je kunt herinneren).
5. Stuur het lijstje naar LessonUp
timer
3:30
Slide 22 - Tekstslide
Noteer hier de tekstverbanden met 3 signaalwoorden.
Slide 23 - Open vraag
Vul jouw lijst aan in je schrift
Slide 24 - Tekstslide
Aan het werk met 1.3
Aan de slag met: §1.3) 2, 4,5, 6, 8, 9, 11 en 13
Deze opdrachten maak je voor jezelf in stilte.
Ik loop rond voor vragen.
Klaar: Kijk je antwoorden na.
Daarmee klaar: Verder in leesboek of met de fictie opdracht.