Oefentoets grammatica zinsdelen 2H

Oefening grammatica zinsdelen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefening grammatica zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

In een zin met een naamwoordelijk gezegde kan ook een lijdend voorwerp staan.

Is de bovenstaande uitspraak juist of onjuist?

Slide 2 - Open vraag


Volgens mij is jouw oom een ontzettend grappige man.

Het onderstreepte zinsdeel is:

A
de persoonsvorm (pv)
B
het naamwoordelijk deel van het gezegde (nw deel)
C
het onderwerp (ow)
D
het naamwoordelijk gezegde (ng)

Slide 3 - Quizvraag


Volgens mij is jouw oom een ontzettend grappige man.

Het onderstreepte zinsdeel is:

A
de persoonsvorm (pv)
B
het naamwoordelijk deel van het gezegde (nw deel)
C
het onderwerp (ow)
D
het naamwoordelijk gezegde (ng)

Slide 4 - Quizvraag


Volgens mij is jouw oom een ontzettend grappige man.

Het onderstreepte zinsdeel is:

A
de persoonsvorm (pv)
B
het naamwoordelijk deel van het gezegde (nw deel)
C
het onderwerp (ow)
D
het naamwoordelijk gezegde (ng)

Slide 5 - Quizvraag

Volgens mij is jouw oom een ontzettend grappige man.

Wat is het naamwoordelijk gezegde (ng) in bovenstaande zin?

Slide 6 - Open vraag

Maak zelf een zin met een meewerkend voorwerp.
Het volgende woord moet als meewerkend voorwerp in de zin voorkomen:
moeder

Slide 7 - Open vraag

De poging om in het Guinness Book of Records te komen werd een complete mislukking.

Wat is het naamwoordelijk gezegde in bovenstaande zin?


Slide 8 - Open vraag

Tot onze grote verbazing blijkt de nieuwe buurman een collega van mijn vader te zijn.

Wat is het naamwoordelijk gezegde in bovenstaande zin?


Slide 9 - Open vraag

Op een regenachtige dag ontvangen musea veel bezoekers.

Wat is het lijdend voorwerp (lv) in bovenstaande zin?

Slide 10 - Open vraag

Ik heb me behoorlijk geërgerd.
lijdend voorwerp
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
bijwoordelijke bepaling
ik
behoorlijk
heb me geërgerd

Slide 11 - Sleepvraag

Onderwerp
Naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde
Voorzetselvoorwerp
De aanvoerder
was tevreden
met de uitslag

Slide 12 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
1
2
3
4
5
6

Slide 13 - Sleepvraag

Wat is waar over de bijvoeglijke bepaling? Kies de goede antwoorden.

Een bijvoeglijke bepaling...
A
is geen zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel.
B
zegt iets over een werkwoord in een zinsdeel.
C
zegt iets over een zelfstandig naamwoord in een zinsdeel.
D
is altijd een zinsdeel.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de bijvoeglijke bepaling?
De barbecue van de buren ......................
A
De barbecue
B
barbecue
C
van de buren
D
buren

Slide 15 - Quizvraag

Benoem de bijvoeglijke bepaling(en). Zet daarachter de kern.

De kleding van het jonge kind is voortdurend kapot.





Benoem de bijvoeglijke bepaling(en). Zet daarachter de kern. 2P
17. Het brein van het jonge kind is voortdurend in ontwikkeling.










Slide 16 - Open vraag

Maak met het werkwoord worden een zin met de volgende structuur:
bwb – ng – ow – rest ng.

Slide 17 - Open vraag

Maak een zin die alleen bestaat uit een onderwerp, een werkwoordelijk gezegde en een bijwoordelijke bepaling. Het onderwerp is mijn oude hond.

Slide 18 - Open vraag

Welke onderdelen vind ik nog moeilijk?
PV
onderwerp
WG
NG
VV
bwb
LV
MV
ALLES
NIETS

Slide 19 - Poll

Leren voor de toets
zie H1-H4 uit je boek (grammatica zinsdelen) en de ELO (gedeelde documenten/toets grammatica zinsdelen 2 havo/vwo)
Meer oefenen? online via NN of https://www.cambiumned.nl/zinsdelen/

Slide 20 - Tekstslide