In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Leestekens, Citateren en Werkwoordspelling
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je de regels voor leestekens, citateren en werkwoordspelling toepassen in je schrijfopdrachten.
Slide 2 - Tekstslide
Introduceer het doel van de les aan de leerlingen.
Wat weet je al over leestekens, citateren en werkwoordspelling?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Leestekens
Leestekens zijn tekens die worden gebruikt om de structuur en betekenis van zinnen duidelijk te maken, zoals de punt, komma, vraagteken en uitroepteken.
Slide 4 - Tekstslide
Beschrijf de verschillende soorten leestekens en hun functies.
Voorbeeld leestekens
De zin 'Ik hou van pizza maar mijn broer niet' heeft een andere betekenis dan 'Ik hou van pizza, maar mijn broer niet.'
Slide 5 - Tekstslide
Laat de leerlingen zien hoe het toevoegen van een komma de betekenis van een zin kan veranderen.
Citateren
Citateren is het overnemen van de woorden van iemand anders in je eigen tekst. Het is belangrijk om aan te geven waar de citaten vandaan komen.
Slide 6 - Tekstslide
Leg uit wat citateren is en waarom het belangrijk is om bronnen te vermelden.
Voorbeeld citateren
Volgens Einstein is 'Logica brengt je van A naar B. Verbeelding brengt je overal.'
Slide 7 - Tekstslide
Laat de leerlingen zien hoe je een citaat kunt gebruiken in een zin.
Werkwoordspelling
Werkwoordspelling gaat over het correct schrijven van werkwoordsvormen, zoals de tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooid deelwoord.
Slide 8 - Tekstslide
Leg uit waarom het belangrijk is om werkwoordsvormen correct te spellen.
Voorbeeld werkwoordspelling
De stam van het werkwoord 'lopen' is 'loop'. In de tegenwoordige tijd schrijf je 'ik loop', in de verleden tijd schrijf je 'ik liep' en in het voltooid deelwoord schrijf je 'ik heb gelopen'.
Slide 9 - Tekstslide
Laat de leerlingen zien hoe je werkwoordsvormen correct kunt spellen.
Oefenen
Laten we oefenen met wat we hebben geleerd. Maak de volgende zin af: 'Volgens Shakespeare is 'To be or not to be...'
Slide 10 - Tekstslide
Laat de leerlingen een zin afmaken met behulp van een citaat.
Oefenen
Welke leestekens zou je gebruiken in de volgende zin? 'Ik ga naar de winkel ik moet nog brood en melk halen.'
Slide 11 - Tekstslide
Laat de leerlingen zien hoe ze leestekens kunnen gebruiken om de betekenis van een zin duidelijk te maken.
Oefenen
Welke werkwoordsvorm hoort in de volgende zin: 'Gisteren ik naar de film.'?
Slide 12 - Tekstslide
Laat de leerlingen oefenen met het correct spellen van werkwoordsvormen.
Samenvatting
We hebben geleerd over leestekens, citateren en werkwoordspelling. Het is belangrijk om deze regels toe te passen in je schrijfopdrachten.
Slide 13 - Tekstslide
Vat de belangrijkste punten van de les samen en benadruk het belang van het toepassen van deze regels.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 14 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 15 - Open vraag
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 16 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.