Taalblokken 1F Synoniemen en tegenstellingen

 Synoniemen en tegenstelingen
bij Taalblokken 1F
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

 Synoniemen en tegenstelingen
bij Taalblokken 1F

Slide 1 - Tekstslide

Wat leren we?
Wat is een synoniem?
Wat is een tegenstelling/antoniem
Wat is een homoniem?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Synoniem voor schrijver
A
lezer
B
auteur
C
dompteur
D
acteur

Slide 5 - Quizvraag

Synoniem voor gek
A
gehoort
B
gehoord
C
gestoort
D
gestoord

Slide 6 - Quizvraag

De student keek tijdens de toets af. Hij is betrapt op............
A
spieken.
B
praten.
C
schoppen.
D
telefoneren.

Slide 7 - Quizvraag

Het diner smaakte perfect, de kok in dit restaurant staat bekend om zijn ..................................kookkunst.
A
gezellige
B
gelukkige
C
voortreffelijke
D
Engelse

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Geef een voorbeeld van een homoniem in de Nederlandse taal.
A
hond
B
fiets
C
boek
D
bank

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord is een homoniem?
A
huis
B
lamp
C
punt
D
boom

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een homoniem?
A
Een woord dat verschillend klinkt als een ander woord.
B
Een woord dat dezelfde betekenis heeft als een ander woord.
C
Een woord met meerdere betekenissen.
D
Een woord dat niet bestaat.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde van verdrietig?
A
opgewekt
B
donker
C
somber
D
zenuwachtig

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het antoniem van prettig?
A
leuk
B
blij
C
bijzonder
D
vervelend

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een antoniem en een synoniem?
A
Een antoniem heeft een positieve betekenis, terwijl een synoniem een negatieve betekenis heeft.
B
Een antoniem is moeilijker te begrijpen dan een synoniem.
C
Een antoniem is een Engels woord, terwijl een synoniem een Nederlands woord is.
D
Een antoniem heeft een tegenovergestelde betekenis, terwijl een synoniem dezelfde betekenis heeft.

Slide 15 - Quizvraag

Schrijf synoniemen van 'de stoel' op

Slide 16 - Open vraag

Taalblokken
De docent vertelt waar je verder werkt

Slide 17 - Tekstslide