Ch 5 - les 4

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

We verwachten van jou dat je...

• rustig het lokaal binnenkomt zonder telefoon: je telefoon zit in je tas.
  
• jouw spullen/boeken op tafel legt.
  
• laptop is opgeladen.
  
• vriendelijk praat tegen je klasgenoten en de docenten.
  
• stil 🤫 bent als dat gevraagd wordt. Je praat niet door de docent of door je klasgenoten heen!
  
• een actieve houding hebt (je zit rechtop, doet goed mee en stelt vragen als je het niet begrijpt)
• goed voorbereid naar de les komt (je hebt je huiswerk gemaakt en geleerd)

Script:

eerste keer waarschuwing

tweede keer aan het eind van de les blijven zitten

Qu'est-ce qu'on va faire?

• Vocabulaire et/ou verbes
• Parler
• Devoirs
• Oefentoets
• Kahoot
• Maxitaal

Toetsweek

• Ik ken woorden/zinnen die te maken hebben met sport en gezondheid.
• Ik kan vertellen hoe ik me voel.
• Ik kan vertellen aan welke sport ik doe.
• Ik kan een zin ontkennend maken.
• Ik kan vraagzinnen maken.
• Ik ken de werkwoorden avoir, être, -er

Vocabulaire et verbes

10 minuten:

-Vocabulaire A / B

-Verbes avoir/être/-er

  (aimer/chercher/donner/parler)

Slim Stampen, WRTS, verbuga.eu

Parler

Devoirs

Exercice 31cd

oefentoets

www.socrative.com

A9AF5F4

Grammaire D

ne ... pas

ne ... plus

ne ... jamais

ne ... rien

Ontkenning

Ik houd niet van pizza.

Ik ga niet naar school.

In het Frans

Het woordje 'niet' bestaat in het Frans uit twee woorden en vertaal je met ne...pas

Ne plaats je voor de persoonsvorm en pas zet je er direct achter:

Je ne parle pas français.

Je ne comprends pas.

Je ne sais pas.

In het Frans

Ne verandert in n'  voor een werkwoord dat begint met een klinker of een stomme h:

Je n'aime pas la pizza.

Je n'habite pas à Dedemsvaart.

Ce n'est pas un ordinateur.

In het Frans

niet                =    ne/n' ... pas

niet meer    =    ne/n' ... plus

nooit             =     ne/n' ... jamais

niets             =      ne/n' ... rien

Grammaire H

Poser des questions

Vragen stellen in het Frans

1.  Maak van de punt een vraagteken:

     Marc a un chien.        ->        Marc a un chien?

2.  Zet est-ce que voor de zin:

      Marc a un chien.        ->      Est-ce que Marc a un chien?

Vraagwoorden

où  (waar)

quand (wanneer)

comment (hoe)

combien (hoeveel)

pourquoi (waarom)

qui (wie)

qu'est-ce que (wat)           

Vraagwoorden

1.  Aan het begin of aan het eind van de zin:

Tu habites où?

Comment tu t'appelles?  

Let op: qu'est-ce que moet ALTIJD aan het begin van de zin.  

Vraagwoorden

2.  Vraagwoord + est-ce que + rest van de zin

Comment est-ce que tu t'appelles?  

Quand est-ce qu'on va en Italie?

     qu'est-ce que     ->   que  +   est-ce que 

Kahoot

maxitaal.net/mv

Bekijk je afbeelding.

Schrijf een tekst van ongeveer 50-75 woorden, waarin je jezelf voorstelt. Probeer woorden te gebruiken die bij jouw pagina passen.

(woordenboek/Google Translate)

maxitaal.net/mv

Bonjour! Je m'appelle Anne. J'ai quatorze ans. J'ai les cheveux violets en je porte des lunettes.  J'habite dans une grotte / une boîte / un chateau. Comme animal domestique, j'ai un dragon / un singe / un chien. J'ai une voiture orange / une trottinette.  Etc.

-> tekst via Teams sturen

Huiswerk

Leren Chapitre 5 woorden/zinnen A + B + E

+

avoir/être/werkwoorden op -er

+

grammatica D + H