Werkwoordspelling

1 / 27
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Wat is de eerste stap die je zet om te weten hoe je het werkwoord moet spellen?

Slide 2 - Open vraag

Is de stam van het werkwoord hetzelfde als de ik-vorm?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht
- Vul in de volgende dia's het juiste werkwoord in. Als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt, gebruik je de tegenwoordige tijd. 
- Kijk zelf je antwoorden even goed na, want als je de antwoorden iets anders noteert dan ik gedaan heb, kan het zijn dat het fout gerekend wordt terwijl je spelling klopt. 

Slide 5 - Tekstslide

Hopelijk ...... (aanvaarden) je de beslissing dat deze plannen in elk geval op korte termijn niet .......... (realiseren) gaan worden.

Slide 6 - Open vraag

We ..... (boffen) vorige week enorm dat dit instituut op tijd al het vervuilde water had ...... (zuiveren).

Slide 7 - Open vraag

Petra ....... (betreuren) het dat de gemeente het huis van haar ouders nog steeds niet .......... (restaureren) heeft.

Slide 8 - Open vraag

... je mij, dan verraad ik jou ook! (verraden)

Slide 9 - Open vraag

Het ..... (benauwen) me dat de staat dit project nog steeds niet ....... (financieren) heeft

Slide 10 - Open vraag

Eigenlijk ..... (verwachten) mijn chef gisteren al dat de grond ...... (egaliseren) zou zijn.

Slide 11 - Open vraag

Geloof maar niet wat zij zegt, ze ......(spelden) je maar wat op de mouw.

Slide 12 - Open vraag

Met het geld dat hij deze zomer heeft ……………….. (verdienen), …………. (betalen) Freek zijn sportabonnement.

Slide 13 - Open vraag

We dachten een geluid te horen, maar het bleek dat we het ons ......(verbeelden)

Slide 14 - Open vraag

De bendeleden ..... (racen) afgelopen maandag door de binnenstad en werden niet door de autoriteiten .... (belemmeren).

Slide 15 - Open vraag

Werkwoorden uit het Engels
Het Nederlands heeft veel werkwoorden overgenomen uit het Engels: checken, racen, gamen. 

Zoals je ziet, zijn deze werkwoorden vernederlandst door de uitgang -en. Je vervoegt deze werkwoorden net zoals andere Nederlandse werkwoorden.


voorbeeld
checken – hij checkt – hij checkte – ik heb gecheckt
showen – hij showt – hij showde – ik heb geshowd

Slide 16 - Tekstslide

Tips

Soms schrijf je een extra, onhoorbare e achter de stam. Zo voorkom je uitspraakproblemen:
racen – ik race - hij racet (niet: hij ract) - ik racete
timen – ik time - hij timet (niet: hij timt) - ik timede

Soms schrijf je twee medeklinkers aan het eind van de ik-vorm. Zo maak je duidelijk dat je het woord op z’n Engels uitspreekt:
paintballen – ik paintball - hij paintballt - ik paintballde
passen – ik pass - hij passt - ik passte
Maar:
stressen – ik streste

Als de stam eindigt op een sisklank, schrijf je -t (t.t.) en -te (v.t.):
crashen – hij crasht -  ik crashte
relaxen –  hij relaxt -  ik relaxte







Slide 17 - Tekstslide

Saar ........ (skaten) elke dag naar school.

Slide 18 - Open vraag

Mijn moeder heeft alle familieleden op de foto .......... (taggen).

Slide 19 - Open vraag

Als de eigenaar de nieuwe naam even had …... (googelen), dan zou hij deze fout niet gemaakt hebben.

Slide 20 - Open vraag

Voltooide deelwoorden gebruikt als bijvoeglijk naamwoord
Zwak werkwoord: 
-Net zoals bij een ‘gewoon’ bijvoeglijk naamwoord (bv. goed + e = goede dus: gepoetst +e =gepoetste). 
-Zo simpel mogelijk, maar ook goed kijken en luisteren wat er staat (bv. FOUT = de gerede prinses GOED = de geredde prinses). 

Sterke werkwoord: Het voltooid deelwoord blijft hetzelfde, dus eindigt op 
-en (bv. sluiten = de gesloten deur) Onthoud: sterk genoeg om van klinker te veranderen.

Slide 21 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
de ........ gebieden (bezetten)

Slide 22 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
de ......... films (verbieden)

Slide 23 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
de ........ paspoppen (aankleden)

Slide 24 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
de ....... regen (verwachten)

Slide 25 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
de ...... prinses (redden)

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide