8.1 Nederland handelsland

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vakantie-opdracht
a.s. woensdag nieuwe deadline
Lees eens goed wat er in de opdracht staat!

Slide 2 - Tekstslide

Vooruit kijken:
Maandag 1 maart:
deadline van de nieuwe Praktische opdracht

Woensdag 3 maart:
SE over Hoofdstuk 8
(tip: nu bijblijven en samenvattingen maken scheelt straks tijd)

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen 8.1

- Je weet wat import, export en wederuitvoer is
- Je weet wat een betalingsbalans is en kunt aangeven of er een overschot of een tekort is

- Je kunt import/exportquote uitrekenen en kunt aangeven of er sprake is van een open of gesloten economie

- Je weet waarom Nederland handelt met het buitenland

Slide 4 - Tekstslide

Een Duitser verblijft in een hotel in Volendam. Dit is voor Nederland..
A
Export van goederen
B
Export van diensten
C
Import van goederen
D
Import van diensten

Slide 5 - Quizvraag

Een Duitser verblijft in een hotel in Volendam. Dit is voor Nederland..
A
Export van goederen
B
Export van diensten
C
Import van goederen
D
Import van diensten

Slide 6 - Quizvraag

Internationale handel
Het kopen van of verkopen aan bedrijven in het buitenland. Internationale handel bestaat dus uit het in- en uitvoeren van goederen en diensten

Slide 7 - Tekstslide

import en export
Nederland importeert goederen en diensten uit het buitenland en exporteert ook goederen en diensten naar het buitenland.

Slide 8 - Tekstslide

import



Import: er gaat geld naar het buitenland, het kost geld
          
Bijvoorbeeld: We voeren bananen in
                             Ed Sheeran geeft een concert in de Ziggo Dome
                             Jullie gaan op schoolreis naar Berlijn!



Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

export
Export: Het buitenland betaalt ons geld, het levert ons geld op!

Bijvoorbeeld : Een Nederlands baggerbedrijf baggert in Dubai
                             
                               We verkopen Beemsterkaas aan Duitsland

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Nederlanders houden graag vakantie in het buitenland. Als ze met een buitenlandse vliegmaatschappij reizen dan is er sprake van:
A
export van goederen.
B
export van diensten.
C
import van goederen.
D
import van diensten.

Slide 13 - Quizvraag

Voorbeeld wederuitvoer:
  • Auto uit de V.S. komt naar Nederland en is voor Duitsland bestemd.

Slide 14 - Tekstslide

Hoeveel % bestaat uit wederuitvoer?

(wat/ waarvan) x 100


Werderuitvoer is 193,5 miljard
Totaal uitvoer goederen is 431,4 miljard

193,5 / 431,4 x 100 = 44,9%

Slide 15 - Tekstslide

import- en exportquote
Het percentage van de totale importwaarde of exportwaarde ten opzichte van het nationaal inkomen.

Slide 16 - Tekstslide

Gesloten economie
Noord-Korea heeft een gesloten economie

Of Noord-Koreanaar verhouding veel met het buitenland handelt kun je meten m.b.v. de export- en importquote. (lage cijfers)

Slide 17 - Tekstslide

Open economie
Nederland heeft een open economie

Of Nederland naar verhouding veel met het buitenland handelt kun je meten m.b.v. de export- en importquote. (hoge cijfers)

Slide 18 - Tekstslide

Maak nu opdracht 6 op blz. 246.
Toevoeging: Open of gesloten economie?

Slide 19 - Open vraag

Betalingsbalans
De betalingsbalans geeft een overzicht van de exportwaarde en de importwaarde van goederen en diensten. Het verschil tussen de export- en importwaarde noem je het saldo van de betalingsbalans (overschot of tekort)

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wat zijn kenmerken van een land met een open economie?
A
Weinig invoer (import) en uitvoer (export) in verhouding tot de productie.
B
Veel invoer (import) en veel uitvoer (export) in verhouding tot de productie.

Slide 22 - Quizvraag

Het voordeel van import voor de Nederlandse consument is ...
A
meer keuze in goederen en diensten.
B
minder keuze in goederen en diensten.

Slide 23 - Quizvraag

Een voordeel van meer export is ...
A
dat de werkgelegenheid daalt.
B
dat de werkgelegenheid stijgt.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is geen vorm van internationale handel?
A
Nederland verkoopt aan China
B
Duitsland koopt van Nederland
C
Brussel koopt van Londen
D
Amsterdam verkoopt aan Eindhoven

Slide 25 - Quizvraag

Als twee of meer landen met elkaar handelen noem je dat:
A
importeren
B
exporteren
C
internationale handel
D
buitenlandse zaken

Slide 26 - Quizvraag

Als wij iets verkopen naar het buitenland noem je dat:
A
Importeren
B
Exporteren
C
internationale handel
D
verkopen

Slide 27 - Quizvraag

Als je in Duitsland naar de kapper gaat dan is dat voor Nederland...
A
Import
B
Export

Slide 28 - Quizvraag

Veel handelen met het buitenland heet:
A
open economie
B
gesloten economie
C
internationale economie
D
nationale economie

Slide 29 - Quizvraag

De betalingsbalans geeft de waarde weer van de:
A
geïmporteerde en geëxporteerde goederen
B
geïmporteerde en geëxporteerde diensten
C
geïmporteerde en geëxporteerde goederen en diensten

Slide 30 - Quizvraag

Als de waarde van de geïmporteerde goederen groter is dan de waarde van de geëxporteerde goederen heb je:
A
een overschot op de betalingsbalans
B
een tekort op de betalingsbalans
C
een evenwicht op de betalingsbalans

Slide 31 - Quizvraag

Noem 2 dingen die je deze les hebt geleerd.

Slide 32 - Open vraag