H3 taalverzorging herhaling

H3 taalverzorging herhaling
- werkwoordelijk gezegde
- meervoud op -en en -s
- persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Met deze LessonUp kun je de theorie van H3 taalverzorging nog eens doornemen en hiermee oefenen. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 taalverzorging herhaling
- werkwoordelijk gezegde
- meervoud op -en en -s
- persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Met deze LessonUp kun je de theorie van H3 taalverzorging nog eens doornemen en hiermee oefenen. 

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm? Muziek kan heel veel emotie losmaken bij mensen.
A
Muziek
B
kan
C
emotie
D
losmaken

Slide 2 - Quizvraag

Persoonsvorm? Gaat Ruud vandaag een keer met de trein naar zijn werk?
A
Gaat
B
Ruud
C
de trein
D
naar zijn werk?

Slide 3 - Quizvraag

Herhaling: persoonsvorm
  • Persoonsvorm = zinsdeel
  • Persoonsvorm = altijd een werkwoord 
  • 2 manieren om de pv te vinden:
    1. de tijdproef
    2. de vraagproef 

Slide 4 - Tekstslide

Onderwerp? Veel mensen vinden scheef hangende lijsten heel irritant.
A
Veel mensen
B
vinden
C
scheef hangende lijsten
D
heel irritant

Slide 5 - Quizvraag

Onderwerp? Afgelopen dinsdag gaf onze mentor het gewijzigde lesrooster.

Slide 6 - Open vraag

Herhaling: onderwerp
  • Onderwerp = zinsdeel  
  • Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar
    --> ze zijn óf allebei enkelvoud óf allebei meervoud
  • 2 manieren om het ow te vinden:
    1. Wie/wat + persoonsvorm?
    2. Verander de pv van getal. Het zinsdeel dat ook verandert = het onderwerp.

Slide 7 - Tekstslide

Volgende stap: werkwoordelijk gezegde

Stap 1: pv
Stap 2: zinsdeelstrepen
Stap 3: ow
Stap 4: wg

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
  • Wg = een zinsdeel
  • Wg = alle werkwoorden in de zin, inclusief de pv
  • Zegt wat het ow doet of overkomt

    Bijvoorbeeld: De gymleraar heeft de basketballen vast gepakt. 
    Wg = heeft gepakt  

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het meervoud van spelletje?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het meervoud van baby?

Slide 11 - Open vraag

Wat is het meervoud van taxi?
A
taxis
B
taxies
C
taxi's

Slide 12 - Quizvraag

De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en of -s:

feest → feesten, les → lessen, tafel → tafels, computer → computers.

Slide 13 - Tekstslide

Meervoud met -en
  • Vaak hoef je alleen maar -en achter het woord te zetten:deur → deuren, kaars → kaarsen, lamp → lampen. 
  • Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen: trap → trappen, brugklas → brugklassen, hagedis → hagedissen.
  • Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen: aap → apen, potlood → potloden, klasgenoot → klasgenoten.

Slide 14 - Tekstslide

Meervoud met -en
  • Soms moet je tegelijk een -f veranderen in een -v-:
schaaf → schaven, kloof → kloven, golf → golven.
  • Soms moet je tegelijk een -s veranderen in een -z-:
huis → huizen, glas → glazen, vaas → vazen.

Slide 15 - Tekstslide

Meervoud met -s
  • Vaak hoef je alleen maar -s achter het woord te zetten:
wagen → wagens, reclame → reclames.
  • Soms moet je een apostrof (’) voor de -s schrijven. Dat doe je bij woorden op -a, -o, -u, -i of -y:
oma → oma’s, radio → radio’s, sudoku → sudoku’s, mini → mini’s.
  • Bij afkortingen maak je het meervoud ook met apostrof -s (’s):
tv’s, dvd’s.

Slide 16 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 17 - Tekstslide

pv in de tegenwoordige tijd
De persoonsvorm is een werkwoord in een zin.

De persoonsvorm staat in de 
tegenwoordige tijd als iets nu gebeurt of later.

Slide 18 - Tekstslide

pv in de tegenwoordige tijd
1. Wie of wat doet iets?
Is het enkelvoud (ik, jij, hij, zij) of meervoud (wij, zij, jullie)?
2. Bij enkelvoud schrijf je:
– bij ik: de ik-vorm: ik val, ik fiets
– bij jij, hij, zij: ik-vorm + t: jij valt, jij fietst
3. Bij meervoud schrijf je:
– het hele werkwoord: jullie vallen, wij fietsen

Slide 19 - Tekstslide

pv in de tegenwoordige tijd
LET OP: 
Staat jij achter de pv? = ik-vorm!!

Vind jij dit ook zo spannend? 
Loop jij vandaag met mij mee naar de winkel?
Ga jij spaghetti eten? 
Bekijk ook het filmpje via Studiewijzerplus! 

Slide 20 - Tekstslide