pv in de tegenwoordige tijd
1. Wie of wat doet iets?
Is het enkelvoud (ik, jij, hij, zij) of meervoud (wij, zij, jullie)?
2. Bij enkelvoud schrijf je:
– bij ik: de ik-vorm: ik val, ik fiets
– bij jij, hij, zij: ik-vorm + t: jij valt, jij fietst
3. Bij meervoud schrijf je:
– het hele werkwoord: jullie vallen, wij fietsen