Formuleren hfst 2

Vandaag 

  1. Weekplanning
  2. Huiswerk behandelen 134-137 opdracht 3 en 5
  3. Lesdoel
  4. uitleg verwijzen naar de- en het- woorden
  5. Zelf aan de slag
  6. Vooruitblik volgende les
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag 

  1. Weekplanning
  2. Huiswerk behandelen 134-137 opdracht 3 en 5
  3. Lesdoel
  4. uitleg verwijzen naar de- en het- woorden
  5. Zelf aan de slag
  6. Vooruitblik volgende les

Slide 1 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Weekplanning
Formuleren: Verwijzen naar de- en het- woorden 
Spelling: Werkwoordsvormen
en werkwoordstijden
Deadline boekopdracht en oefentoets: Formuleren en spelling
Dinsdag

Donderdag

Vrijdag

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Opdracht 3
  • 1 gezonde snacks in de schoolkantine
  • 2 eigen antwoord
  • 3 a zich er met een jantje van leiden van afmaken (al. 1): niet je best doen
  • b grif (al. 2): snel
  • c over de toonbank gaan (al. 2): verkocht worden
  • d instelling (al. 3): mentaliteit; houding
  • e karkas (al. 3): geraamte
  • f overdadig (al. 4): meer dan nodig
  • g de boventoon voeren (al. 5): overheersen
  • h richtlijn (al. 6): aanwijzing voor te volgen gedrag
  • 4 scholen die goed hun best doen om een gezonde schoolkantine te hebben (volgens de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad) ↔ scholen die zich er heel makkelijk van afmaken
  • 5 Scholen verdienen aan de verkoop van frikandel- en saucijzenbroodjes, maar houden ook hun leerlingen binnen de poort, zodat die waarschijnlijk meer artikelen in de schoolkantine kopen (als ze naar een supermarkt gaan, besteden ze daar hun geld).

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • 7 (1) Kippenpootjes zijn gezond. (2) Ze zijn lekker. (3) Ze zijn goedkoop (goedkoper dan minder gezonde snacks). (4) Ze zijn niet te koop bij de gemiddelde supermarkt: door kippenpootjes aan te bieden in de schoolkantine kunnen scholen mogelijk voorkomen dat hun leerlingen in de pauzes naar een supermarkt gaan.
  • 8 echte groente en zelf klaargemaakte kip (zoals in de tekst staat); misschien ook: zelf gedraaide gehaktballetjes, vermicelli, kruiden of geraspte kaas over de soep, wat stukjes stokbrood of soepstengels erbij, enz.
  • 9 Dat leerlingen ervoor naar de kantine komen als de pizza vers en gezond gemaakt is.
  • 10 C Schoolkantines kunnen echt wel 100% gezonde voeding aanbieden, inclusief snacks, maar dan moeten ze dat wel willen.
  • 11 overtuigen – toelichting: De schrijver wil dat de lezer ook vindt dat schoolkantines echt wel 100% gezonde voeding kunnen aanbieden, inclusief snacks.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 5
  • 1 kopen (in de uitverkoop)
  • 2 eigen antwoord
  • 3 a gezwicht (al. 1): bezweken; toch gedaan hoewel je niet wilde
  • b aangetoond (al. 3): bewezen
  • c lasten (al. 3): kosten
  • d investeren (al. 3): geld inzetten met als doel geld te verdienen
  • e afwegingen (al. 4): gedachten over wat het beste is
  • f status (al. 4): maatschappelijk aanzien
  • g om de tuin leiden (al. 6): bedriegen; foppen
  • h geneigd zijn (al. 8): bereid zijn; willen
  • i genoegen nemen met (al. 8): tevreden zijn met
  • 4 alinea 1 en 2 – In deze alinea’s maakt de schrijver duidelijk wat het onderwerp van de tekst is; de laatste zin van alinea 2 bevat de hoofdgedachte.
  • 5 Economisch gedrag is het nemen van financiële beslissingen (over belangrijke en minder belangrijke zaken).
  • 6 Het zijn voorbeelden van belangrijke beslissingen die financieel onlogisch en onverstandig zijn.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 5
  • 7 belangrijke financiële beslissingen (al. 3) ↔ minder belangrijke financiële beslissingen (al. 4)
  • 8 aan de lopende band
  • 9 Omdat je niet verwacht dat de proefpersonen voor de grote schaal zouden kiezen: ze wisten dat de kleine schaal meer kans op succes bood.
  • 10 B Iets lijkt soms heel veel of heel goedkoop, maar dat is niet zo. (alinea 6)
  • D We vergeten meestal even goed te rekenen. (alinea 7)
  • 11 Ja, de tekst wordt goed afgesloten met alinea 8. – toelichting: In alinea 8 wordt het middenstuk van de tekst samengevat (waarin staat waarom mensen zich zo makkelijk laten verleiden om iets in de uitverkoop te kopen). Een samenvatting is een van de manieren om een tekst af te sluiten.
  • 12 B Mensen gebruiken maar in weinig gevallen hun gezonde verstand bij het doen van aankopen.
  • 13 Het belangrijkste doel van deze tekst is informeren. – toelichting: De schrijver wil de lezer laten weten hoe het komt dat mensen zich zo makkelijk laten verleiden om iets in de uitverkoop te kopen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen van de les:
  • Ik weet wat 'woordgeslacht' betekent en kan dit uitleggen.

  • Ik kan informatie over het woordgeslacht gebruiken om de verwijswoorden deze, die, dit en dat correct te gebruiken. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formuleren H2
Verwijzen naar de- en het-woorden

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formuleren H2: Verwijzen naar de- en het-woorden
Een zelfstandig naamwoord is een de-woord of een het-woord.
  • De-woorden zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v)
  • Het-woorden zijn onzijdig (o)
  • Verkleinwoorden zijn altijd onzijdig
Mannelijk, vrouwelijk en/of onzijdig noem je het woordgeslacht
Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een (online) woordenboek.



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formuleren H2: Verwijzen naar de- en het-woorden
Je kunt verwijzen naar woorden:
  • bij de-woorden gebruik je deze + die
            (de radio, deze radio)
  • bij het-woorden gebruik je dit + dat 
           (het gevoel, dit gevoel)

Verwijswoorden wijzen meestal terug naar een woord dat eerder genoemd is.
  • Het nieuwe theater dat morgen geopend wordt…..
  • Zie je de wisselbeker? Die krijgen we als we het toernooi winnen.


Tip!
Je kunt de verwijswoorden makkelijk onthouden. Kijk maar naar de laatste letter.
  • de > die, deze
  • het > dit, dat

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik een (online) woordenboek.
Wat is het woordgeslacht van het woord 'huis'?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'het-woorden' zijn.....
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het juiste verwijswoord?

Mijn mobieltje doet het alweer niet, terwijl ... van jou nooit hapert.
A
die
B
dat

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het juiste verwijswoord?

Dat schilderij is van Rembrandt en ... hier is van Vermeer.
A
deze
B
dit

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het juiste verwijswoord?

Het meisje ... daar was, had mooie vlechten.
A
die
B
dat

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het juiste verwijswoord?

Het programma had ooit hoge waarderingscijfers, maar ... zijn nu flink gedaald.
A
die
B
dit

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het juiste verwijswoord?

Die pasta van vorige week vond ik niet zo lekker, maar ... is heerlijk
A
deze
B
dit

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat 'woordgeslacht' betekent en kan dit uitleggen.

😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Zelf aan de slag in duo's
Waar? 
Bladzijde 62

Waarover?
Formuleren

Welke opdracht?
Startopdracht

Is dit huiswerk voor de volgende keer?
Nee
timer
3:00

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht
  • 1 de bal: bolvormig speelgoed
  • 2 het bal: dansfeest
  • 3 de patroon: eigenaar van een bedrijf
  • 4 het patroon: (1) tekening waarnaar de stof voor een kledingstuk geknipt wordt; (2) huls van een kogel
  • 5 de portier: een man die bij de ingang staat
  • 6 het portier: de deur van een auto

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelf aan de slag
Waar? 
Bladzijde 62/63

Waarover?
Formuleren

Welke opdracht?
1 tot en met 3

Is dit huiswerk voor de volgende keer?
Ja

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende keer
Volgende keer
Werkwoordsvormen
en werkwoordstijden
*

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies