3H Bijvoeglijk naamwoord naar beknopte bijzin

3H Bijvoeglijk naamwoord naar beknopte bijzin
Bijvoeglijk naamwoord 
naar beknopte bijzin
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3H Bijvoeglijk naamwoord naar beknopte bijzin
Bijvoeglijk naamwoord 
naar beknopte bijzin

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les

- Je kunt bijvoeglijke bepalingen herkennen in een zin.

- Je kunt bijvoeglijke bijzinnen herkennen in een zin.

- Je kunt een beknopte bijzin herkennen in een zin. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

De nieuwe sportzaal van de oude school waar ik op zat, werd feestelijk geopend.

bvb = nieuwe -> sportzaal
A
Dit is juist.
B
Dit is onjuist.

Slide 4 - Quizvraag

De nieuwe sportzaal van de oude school waar ik op zat, werd feestelijk geopend.

bvb = van de oude school -> sportzaal
A
Dit is juist.
B
Dit is onjuist.

Slide 5 - Quizvraag

De nieuwe sportzaal van de oude school waar ik op zat, werd feestelijk geopend.

bvb = van de oude school waar ik op zat -> sportzaal
A
Dit is juist.
B
Dit is onjuist.

Slide 6 - Quizvraag

De nieuwe sportzaal van de oude school waar ik op zat, werd feestelijk geopend.

bvb = waar ik op zat -> school.
A
Dit is juist.
B
Dit is onjuist.

Slide 7 - Quizvraag

De nieuwe sportzaal van de oude school waar ik op zat, werd feestelijk geopend.

bvb = oude -> school.
A
Dit is juist.
B
Dit is onjuist.

Slide 8 - Quizvraag

Ik kan een bijvoeglijke bepaling herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 9 - Poll

Slide 10 - Video

Waar of niet waar.

Een bijvoeglijke bijzin is een bijvoeglijke bepaling met een werkwoord erin.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Gisteren heb ik mijn buurman, die links van mij woont, nog even gesproken.

Deze zin bevat een bijvoeglijke bijzin.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Gisteren heb ik mijn buurman, die links van mij woont, nog even gesproken.

Noteer de bijvoeglijke bijzin.
Je hoeft geen leestekens over te nemen.

Slide 13 - Open vraag

Tijdens het debat heeft de minister, van wie ik de naam vergeten ben, zich tegen het plan uitgesproken.

Noteer de bijvoeglijke bijzin.
Je hoeft geen leestekens over te nemen.

Slide 14 - Open vraag

Ik kan bijvoeglijke bijzinnen herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Tijdens het debat heeft de minister, van wie ik de naam vergeten ben, zich tegen het plan uitgesproken.

Noteer het onderwerp van de zin

Slide 16 - Open vraag

Zinsdeelzinnen
Wanneer er in een zin twee of meer persoonsvormen staan, heb je te maken met een samengestelde zin.

De jongen heeft een lot gekocht.
De jongen die daar loopt, heeft een lot gekocht.

Slide 17 - Tekstslide

Zinsdeelzinnen
Als een zinsdeel een (eigen) persoonsvorm bevat, noemen we dit een zinsdeelzin.

Een zinsdeelzin kan 
onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp of bijvoorbeeld een bijwoordelijke bepaling zijn.


Slide 18 - Tekstslide

Wie steelt of geweld pleegt, wordt van school gestuurd.

Welke functie heeft de bijzin?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Quizvraag

Geloven jouw klasgenoten werkelijk wat Mike over haar vertelt?

Welke functie heeft de bijzin?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 20 - Quizvraag

Omdat het zo hevig regende, liepen we onder een paraplu.

Welke functie heeft de bijzin?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 21 - Quizvraag

Welk effect het apparaat heeft, weet ik nog niet.


Welke functie heeft de bijzin?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 22 - Quizvraag

Ik snap dat bijzinnen zinsdelen kunnen zijn van een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Ik kan zinsdeelzinnen juist benoemen in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Slide 25 - Video

Welke uitspraak is juist?
A
Een beknopte bijzin heeft een persoonsvorm.
B
Een beknopte bijzin heeft geen onderwerp.
C
Een beknopte bijzin heeft geen gezegde.
D
Een beknopte bijzin staat altijd aan het begin van de zin.

Slide 26 - Quizvraag

Benoem de beknopte bijzin.

Wachtend op de bus heeft zij alvast een broodje gegeten.

Slide 27 - Open vraag

Benoem de beknopte bijzin.

Hij beloofde zijn huiswerk te doen.

Slide 28 - Open vraag

Benoem de beknopte bijzin.

We hebben geleerd netjes met mes en vork te eten.

Slide 29 - Open vraag

Benoem de beknopte bijzin.

Net op tijd in het stadion aangekomen, liepen de supporters snel naar hun plaatsen.

Slide 30 - Open vraag

Benoem de beknopte bijzin.

Net op tijd in het stadion aangekomen, liepen de supporters snel naar hun plaatsen.

Slide 31 - Open vraag

Benoem de beknopte bijzin.

Zij hoopte, haar gemiddelde berekend hebbende, op een 7.

Slide 32 - Open vraag

Beknopte bijzin
De beknopte bijzin moet hetzelfde onderwerp hebben 
als de hoofdzin.

In kennelijke staat van dronkenschap verkerend, vond de agent hem in de goot.

Slide 33 - Tekstslide

Maak van de zin een zin met een beknopte bijzin. Hou de zin zo kort mogelijk.

Hij belooft dat hij zijn huiswerk zal doen.

Slide 34 - Open vraag

Maak van de zin een zin met een beknopte bijzin. Hou de zin zo kort mogelijk.

Ze liepen over straat, terwijl zij uit volle borst zongen.

Slide 35 - Open vraag

Ik kan beknopte bijzinnen herkennen in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll

Opdrachten
Planningen in Nieuw Nederlands online

Slide 37 - Tekstslide