Vakantie: Belangrijke woorden
1 / 39
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
vakantie
Slide 3 - Woordweb
Slide 4 - Tekstslide
Iets afzeggen of niet door laten gaan
A
bevestigen
B
annuleren
C
boeken
D
controleren
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
Aangeven dat iets doorgaat, zoals het is afgesproken.
A
annuleren
B
bezichtigen
C
controleren
D
bevestigen
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Iets extra goed bekijken en bestuderen.
A
controleren
B
genieten
C
bezichtigen
D
bevestigen
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Reserveren
A
kopen
B
huren
C
controleren
D
boeken
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Nakijken
A
controleren
B
maken
C
genieten
D
bevestigen
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Koffers en tassen die je meeneemt op reis.
A
De brochure
B
De bagage
C
De mobile telefoon
D
De reisdocumenten
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Het land of de plaats waar je tijdens een reis naar toe gaat.
A
De bestemming
B
De bezienswaardigheid
C
De excursie
D
Het toerisme
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Iets wat de moeite waard is om te bekijken of te bezoeken.
A
De bagage
B
De bezienswaardigheid
C
De brochure
D
De excursie
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Een uitstapje met als doel iets te leren.
A
De vakantie
B
Het verlof
C
De vaccinatie
D
De excursie
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
Alle belangrijke papieren voor een reis, zoals je paspoort of vliegtickets.
A
De reisdocumenten
B
De vaccinatie
C
De valuta
D
Het budget
Slide 24 - Quizvraag
Slide 25 - Tekstslide
Beschrijving van de weg die je moet afleggen om ergens te komen.
A
De wegenkaart
B
De routebeschrijving
C
De wegomleiding
D
De excursie
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Tekstslide
De geldsoort van een bepaald land.
A
Het budget
B
Het toerisme
C
De valuta
D
Het visum
Slide 28 - Quizvraag
Slide 29 - Tekstslide
Genieten is ergens plezier aan beleven.
Waar geniet jij van?
Waar geniet jij van?
Slide 30 - Open vraag
Slide 31 - Tekstslide
De hoeveelheid geld die je ergens aan kan of wilt besteden.
A
De valuta
B
Het toerisme
C
Het budget
D
Het verlof
Slide 32 - Quizvraag
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Video
Waar denk je aan bij het zien van het vorige filmpje?
Slide 35 - Open vraag
Slide 36 - Tekstslide
De tijd die je vrij krijgt van je werk.
A
Het verlof
B
De besteding
C
De opdracht
D
De werkdag
