2 havo les proeftoets pto 3

les 2,3,4.  Tekstdoelen, leesstrategieën, woordstrategieën
Maak een samenvatting. Bestudeer LessonUp.
les 17,18,19. Functiewoorden, verbindingswoorden,verwijswoorden
Maak een samenvatting. Bestudeer LessonUp. 
les  6 en 20 zinsdelen
LessonUp en Numo
les 27  werkwoorden
schema leren _ Numo
les 28 hoofdletters
LessonUp - Numo
les 32,33,34.  onderwerp, hoofdgedachte,samenvatten
Maak een samenvatting. Bestudeer LessonUp.
leerdoelenkaart
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

les 2,3,4.  Tekstdoelen, leesstrategieën, woordstrategieën
Maak een samenvatting. Bestudeer LessonUp.
les 17,18,19. Functiewoorden, verbindingswoorden,verwijswoorden
Maak een samenvatting. Bestudeer LessonUp. 
les  6 en 20 zinsdelen
LessonUp en Numo
les 27  werkwoorden
schema leren _ Numo
les 28 hoofdletters
LessonUp - Numo
les 32,33,34.  onderwerp, hoofdgedachte,samenvatten
Maak een samenvatting. Bestudeer LessonUp.
leerdoelenkaart

Slide 1 - Tekstslide

Welk tekstdoel vind je in onderstaande zin?
Word nu lid en ontvang een gratis bal.

Slide 2 - Open vraag

Welk tekstdoel vind je in onderstaande zin?
Treurig liep iedereen door het bos, hier was iedereen van mos

Slide 3 - Open vraag

Welk tekstdoel vind je in onderstaande zin?
Harry Potter is mijn favoriete boek.

Slide 4 - Open vraag

Welk tekstdoel vind je in onderstaande zin?
.Je kunt beter gaan voetballen want er zijn meer beroemde voetballers dan hockeyers.

Slide 5 - Open vraag

Welk tekstdoel vind je in onderstaande zin?
De ene vindt hem superslecht, de ander ziet hem als een geweldige speler.

Slide 6 - Open vraag

Welk tekstdoel vind je in onderstaande zin?
Welk tekstdoel is een flyer van school over de voor- en nadelen van Johan de Wittscholengroep?

Slide 7 - Open vraag

tekstdoelen
informeren
overtuigen
activeren
amuseren
beschouwen

amuseren
beschouwen

Slide 8 - Tekstslide

weet je niet de vijf tekstdoelen
leer de tekstdoelen uit je hoofd
i b o a a 
ik ben altijd ontzettend aardig

Slide 9 - Tekstslide

Er zijn trucjes om te ontdekken welk tekstdoel de schrijver voor ogen had. Vul het juist tekstdoel in bij de trucjes
Bij welk doel zal je snel de woorden ‘maar’ en ‘echter’ tegenkomen?
A
informeren
B
activeren
C
beschouwen
D
overtuigen

Slide 10 - Quizvraag

Er zijn trucjes om te ontdekken welk tekstdoel de schrijver voor ogen had. Vul het juist tekstdoel in bij de trucjes
Aan welk doel denk je bij het woord ‘omdat’?

A
informeren
B
activeren
C
beschouwen
D
overtuigen

Slide 11 - Quizvraag

Er zijn trucjes om te ontdekken welk tekstdoel de schrijver voor ogen had. Vul het juist tekstdoel in bij de trucjes

Welk doel maakt vooral gebruik van de gebiedende wijs?
A
informeren
B
activeren
C
beschouwen
D
overtuigen

Slide 12 - Quizvraag

Je zoekt op internet naar informatie over de standpunten van twee politieke partijen .
Welke twee leesstrategieën pas je toe op iedere website die je bekijkt?

Slide 13 - Open vraag

Geen idee zei leipe Kees
globaal lezen
intensief lezen
zoekend lezen
lerend lezen
kritisch lezen
Weet je geen vijf leesstrategieën. Gebruik een ezelsbruggetje.

Slide 14 - Tekstslide

alinea 1
alinea 2,3,4,5
alinea 6
macro
micro
functie

wat kun je verwachten

alinea

Slide 15 - Tekstslide

Cobi Wattez van bedrijfszorgnetwerk Zorg van de Zaak geeft hier een verklaring voor. ‘Als het licht is wordt het stofje serotonine aangemaakt, wat je opgewekt en levendig maakt. In het donker
produceert het lichaam juist melatonine, wat je lichaam vertelt dat het tijd wordt om te gaan slapen.Door het licht te verplaatsen, wat gebeurt door het verzetten van de klok, wordt je biologische klok
dus beïnvloed.
Welk functiewoord vind je in deze tekst?

Slide 16 - Tekstslide

Cobi Wattez van bedrijfszorgnetwerk Zorg van de Zaak geeft hier een verklaring voor. ‘Als het licht is wordt het stofje serotonine aangemaakt, wat je opgewekt en levendig maakt. In het donker
produceert het lichaam juist melatonine, wat je lichaam vertelt dat het tijd wordt om te gaan slapen.Door het licht te verplaatsen, wat gebeurt door het verzetten van de klok, wordt je biologische klok
dus beïnvloed.
Welk functiewoord vind je in deze tekst?

Slide 17 - Tekstslide

Aanleiding – Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
Afweging – Nadenken over wat het beste is.
Anekdote – Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
Argument – Feiten of voorbeelden waarmee je een stelling probeert te bewijzen
Conclusie – Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
Constatering – Vaststelling van een feit of verschijnsel
Definitie – Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip
Gevolg(en) – Wat uit iets voortvloeit.
Nuancering – Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
Opsomming – Wat op een rijtje gezet is.
Probleemstelling – Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen
Relativering – De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
Samenvatting – Korte weergave van de belangrijkste inhoud van een tekst
Stelling – Een bewering over iets of iemand omdat je dat vindt en die bewering probeer je te bewijzen.
Tegenwerping – Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
Toepassing – Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
Uitwerking – Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp 
Voorwaarde – Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
Weerlegging – Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.

Slide 18 - Tekstslide

Noteer alle verbindingswoorden uit de tekst en schrijf welke soort het is.

Slide 19 - Tekstslide

Noteer alle verbindingswoorden uit de tekst en schrijf welke soort het is.

r. 2 maar – tegenstelling
r. 7 echter – tegenstelling
r. 7 en – opsomming
r. 9 want – reden
r. 10 maar – tegenstelling

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide


Wat is het dikgedrukte zinsdeel?

Basmala is vandaag aardig.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 22 - Quizvraag

Gisteren (barbecuen vt) we met de klas.

Slide 23 - Open vraag

Wat is een hoofdgedachte? Formuleer in één zin.


Slide 24 - Open vraag


Benoem de zinsdelen a,b,c,d,e en f . Let op: soms kunnen niet alle zinsdelen benoemd worden. Type zo jouw antwoord : a. persoonsvorm=..............
 Wanneer het zinsdeel niet benoemd kan worden ,type je een x
Hij vond in de gang een snurkende hond  met een riem om .

Slide 25 - Open vraag