toets blok 7 taal

Herhaling - Taal - Blok 7
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling - Taal - Blok 7

Slide 1 - Tekstslide

Taalbeschouwing

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdzin?

Slide 3 - Woordweb

Bij een hoofdzin staan de persoonsvorm en onderwerp naast elkaar.
A
goed
B
fout

Slide 4 - Quizvraag

Een bijzin vertelt iets over de hoofzin, een soort uitleg.
A
fout
B
goed

Slide 5 - Quizvraag

Een samengestelde zin bestaat altijd uit 2 hoofdzinnen.
A
fout
B
goed

Slide 6 - Quizvraag

Hij denkt dat hij slaagt. Is dit een hoofd- of bijzin?
A
hoofdzin en hoofdzin
B
bijzin en hoofdzin
C
hoofdzin en bijzin
D
bijzin en bijzin

Slide 7 - Quizvraag

Ik lees een boek en ik luister naar muziek.
A
bijzin en hoofdzin
B
hoofdzin en bijzin
C
bijzin en bijzin
D
hoofdzin en hoofdzin

Slide 8 - Quizvraag

Welke zin is in de voltooide tijd?
A
Ik ga naar school.
B
Ik had veel gegeten.
C
Het jongetje was ziek.
D
Morgen gaat het regenen.

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin staat in de onvoltooide tijd.
A
De mevrouw koopt een cadeau in de winkel.
B
Pien is erg geschrokken.
C
Marieke heeft zwemles gehad.
D
Meester Jaap was ziek geweest.

Slide 10 - Quizvraag

Welke hulpwerkwoorden komen altijd in een voltooide zin voor?
A
worden en gaan
B
hebben en zijn
C
komen en worden
D
zijn en blijven

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin staat in de bedrijvende vorm?
A
We maken een toets van taal.
B
De taaltoets wordt door ons gemaakt.
C
Het gebak wordt door het meisje opgegeten.
D
Gisteren werd het gras gemaaid door de tuinman.

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin staat in de lijdende vorm?
A
Het huiswerk werd door jullie gemaakt.
B
Wij oefenen nu met de toets van taal.
C
De kinderen werken aan hun weektaak.
D
Juf geeft ons les over de lijdende vorm.

Slide 13 - Quizvraag

Welk werkwoord komt vaak in een lijdende zin?
A
hebben en zijn
B
worden en zijn
C
heten en zijn
D
hebben en geven

Slide 14 - Quizvraag

Woordenschat

Slide 15 - Tekstslide

furieus
A
Heel erg verbaasd.
B
Heel erg stil.
C
Heel erg vermoeiend.
D
Heel erg kwaad.

Slide 16 - Quizvraag

Het stilleven
A
Een dood dier.
B
Iemand die doof is.
C
Een schilderij van voorwerpen die niet kunnen bewegen.
D
Iemand die niet kan praten.

Slide 17 - Quizvraag

realistisch
A
Iets dat bedacht is, niet echt.
B
Iets dat lijkt op de werkelijkheid.
C
Iets dat heel spannend is.
D
Iets dat heel mooi is.

Slide 18 - Quizvraag

iets met argusogen bekijken
A
Hele grote ogen opzetten.
B
Een zonnebril op hebben.
C
Goed opletten omdat je het niet vertrouwt.
D
Het met toegeknepen ogen bekijken.

Slide 19 - Quizvraag

mythe
A
Een verhaal over goden en halfgoden.
B
Een mooi spel.
C
Een waargebeurd verhaal bij de Grieken.
D
Een voorwerp uit de oudheid.

Slide 20 - Quizvraag