Havo 4 week 7 Nederlands

Check-in: goeiemorgen! Maak een foto van jouw werkplek en jezelf
1 / 39
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Check-in: goeiemorgen! Maak een foto van jouw werkplek en jezelf

Slide 1 - Open vraag

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

stof voor de test  bespreken

Slide 8 - Tekstslide

Het is belangrijk dat je voor SE1 precies weet wat de drie belangrijkste tekstsoorten en hun bijbehorende tekstdoelen zijn. Hoe houd je ze uit elkaar en waar herken je ze aan?

Slide 9 - Tekstslide

De meeste onderdelen van het belangrijke en grote hoofdstuk 'tekststructuur' heb je in de voorgaande jaren van je schoolcarrière al uitgelegd gekregen bij Nederlands. Nu komt het erop aan dat je het totaalplaatje goed gaat beheersen.

Slide 10 - Tekstslide

Het derde belangrijke hoofdstuk om goed door te nemen voor de test is natuurlijk het hoofdstuk argumenteren. De afgelopen weken hebben we deze paragrafen van dit hoofdstuk in de instructie behandeld

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

'Hoe kúnt u mij een onvoldoende voor de toets geven? Ik heb er zó hard voor geleerd!' Welke drogreden is dit?
timer
0:30
A
persoonlijke aanval
B
vertekenen van een standpunt
C
cirkelredenering
D
bespelen van het publiek

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Standpunt & argument
- Een standpunt bevat uit een duidelijke mening
- Dit standpunt wordt onderbouwd door argumenten
-Argumenten kunnen objectief of subjectief zijn

- Vaak zijn standpunt en argument te herkennen aan signaalwoorden.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is volgens jou het standpunt van Jan Mars?

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het standpunt?
timer
1:00

Slide 19 - Open vraag

Standpunt: vouchers ipv geld voor 18-jarigen. Wat is het argument dat de schrijver geeft?

Slide 20 - Tekstslide

Welk argument
geeft de schrijver?
timer
1:00

Slide 21 - Open vraag

Soorten & schema's
- Er zijn verschillende soorten argumenten om een standpunt te onderbouwen (feiten, onderzoek, geloof, etc.)

- Een argumentatieschema geeft het verband aan tussen een standpunt en het argument (argumentatie op basis van oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, autoriteit, etc.)

Slide 22 - Tekstslide

Een argument dat subjectief is en dat gebaseerd is op gevoel/overtuiging/ervaring/geloof/normen en waarden/vermoedens noem je...
timer
0:30
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 23 - Quizvraag

Wat voor argumentatie hoort bij deze redenering: 'Natuurlijk mag je het woord epibreren neerleggen bij Scrabble. Het staat immers in Van Dale.' Argumentatie op basis van....
timer
0:30
A
gezag of autoriteit
B
voor- en nadelen
C
voorbeeld
D
vergelijking

Slide 24 - Quizvraag

Argumentatie-structuren

Een argumentatiestructuur geeft een schematische weergave van een argumentatie, waarin je kunt zien hoe standpunt en argumenten samenhangen.

Slide 25 - Tekstslide

Wat is het juiste schema?

Slide 26 - Tekstslide


timer
1:00
A
Schema A
B
Schema B

Slide 27 - Quizvraag

Drogredenen
- Als je een argumentatie onjuist gebruikt, is het een drogreden (onjuist beroep op voorbeeld, oorzaak-gevolg, autoriteit, etc.)

- Het overtreden van een discussieregel is ook een vorm van een drogreden.
(persoonlijke aanval, bespelen van publiek, cirkelredenering, etc.)

Slide 28 - Tekstslide

Aanvaardbaarheid
Kritisch kijken naar argumenten is belangrijk: je aanvaard niet zomaar een andere mening. Het is ook tamelijk subjectief: aanvaardbaarheid is niet meetbaar, dus een goede onderbouwing van aanvaardbaarheid is nodig.

(Zijn er genoeg argumenten? Zijn ze genuanceerd? Zijn ze samenhangend? Worden er goede bronnen gebruikt? Etc.)

Slide 29 - Tekstslide

weektaak + tijdsplanning

Slide 30 - Tekstslide

Quizvragen over leesvaardigheid


Je mag meedoen, hoeft niet!

Slide 31 - Tekstslide

Wat is het tekstdoel van een betoog?
timer
0:30
A
informeren
B
overtuigen
C
beschouwen
D
uiteenzetten

Slide 32 - Quizvraag

De kernzin van een alinea bevat de belangrijkste informatie van die alinea en is...
timer
0:30
A
de eerste zin van de alinea
B
de laatste zin van de alinea
C
de tweede zin van de alinea
D
de eerste, tweede of laatste zin van de alinea

Slide 33 - Quizvraag

De inleiding
Koppel bij de volgende sleepvraag de verschillende manieren om je inleiding te vullen aan de juiste inleidingsfuncties (aandacht trekken of onderwerp introduceren) 

Slide 34 - Tekstslide

timer
1:00
Inleiding: aandacht trekken
Inleiding: onderwerp introduceren
Een (grappige) anekdote
Aanleiding voor het schrijven van de tekst
Korte uitleg v/h onderwerp
Voorbeeld(en)
Historische verwijzing
Het belang voor de lezer
Citaat
Prikkelende vraag

Slide 35 - Sleepvraag

Wat is stap 1 van het 'stappenplan hoofdgedachte bepalen'?
timer
0:30
A
de hele tekst nauwkeurig lezen
B
De titel, de inleiding en het slot nauwkeurig lezen
C
Het onderwerp bepalen door tekst verkennend te lezen
D
In één zin de hoofdgedachte formuleren

Slide 36 - Quizvraag

Functiewoorden. Wat is een nuancering?
timer
0:30
A
Geeft een verfijning in de uitleg of zwakt een standpunt iets af
B
Legt uit waarom iemand iets doet of vindt
C
doet een uitspraak die logisch voortvloeit uit eerder gevolgde redeneringen
D
stemt met iets in, als aan een bepaalde voorwaarde is voldaan

Slide 37 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort niet bij een temporeel tekstverband?
timer
1:00
A
tegelijkertijd
B
hoewel
C
eerst
D
vroeger

Slide 38 - Quizvraag

weektaak + tijdsplanning

Slide 39 - Tekstslide