Woordvolgorde

Today

1. Grammar: word order ( woordvolgorde)

2. Listening



1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 9 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Today

1. Grammar: word order ( woordvolgorde)

2. Listening



Slide 1 - Tekstslide

Word order-Woordvolgorde
Woordvolgorde is de manier waarop een Engelse zin opgebouwd is uit woorden.

Je houdt een bepaalde volgorde aan van verschillende woorden en daar vorm je een correcte Engelse zin mee.

Slide 2 - Tekstslide

Learning goals
  • You know what the word order of an English sentence should look like

Slide 3 - Tekstslide

Woordvolgorde

Slide 4 - Woordweb

Word order : wat moet je weten

Wie-doet- wat-waar-wanneer

OW- WW- LV- plaats- tijd



Slide 5 - Tekstslide

Wie-doet-wat-waar-wanneer

He had a drink at the pub last night

The students go to London after Christmas

Slide 6 - Tekstslide

ezelsbruggetje 

PieT

plaats voor tijd




Slide 7 - Tekstslide

De tijd mag ook vooraan, behalve bij vraagzinnen

We went to school yesterady

Yesterday we went to school

Slide 8 - Tekstslide

helped - an - old lady - I - at the train station - yesterday

Slide 9 - Open vraag

to the cinema - love - I - going

Slide 10 - Open vraag

Lotte - me - with my homework - yesterday - helped

Slide 11 - Open vraag

won - the pub quiz - She - last year - at school

Slide 12 - Open vraag

Vraagzinnen   en ontkenningen

Bij vraagzinnen met een zelfstandig werkwoord gebruik je het hulpwerkwoord 'to do'

I play cards

Do you play cards? No, I don't play cards
Does he play the piano? No, he doesn't play the piano.


Verleden tijd;  Did you play cards?  No, I didn't play cards.



Slide 13 - Tekstslide

Geen  do, does en did gebruiken

1) Zinnen met een hulpwerkwoord  can, will, 

2) Zinnen met  het werkwoord 'to be'     am, is, are



Slide 14 - Tekstslide

... you come to school by bus?
A
Do
B
Does

Slide 15 - Quizvraag

you - like - chocolate - do - ?

Slide 16 - Open vraag

he-eat-chips-yesterday-for lunch?

Slide 17 - Open vraag

I - like - don't -this colour

Slide 18 - Open vraag

the only ones- who- this band-like-we?

Slide 19 - Open vraag

Ric-can't-very well-cook

Slide 20 - Open vraag

Bijwoorden van frequentie
always = altijd
never = nooit
sometimes = soms
usually = gewoonlijk (meestal)
often = vaak
rarely = zelden

Slide 21 - Tekstslide

Waar staan ze in de zin?

Deze woorden geven aan hoe vaak iets gebeurt.
1. Ze staan vaak voor het werkwoord.

I always get nervous before a concert.
You often go to the cinema.
We never play tennis.

Slide 22 - Tekstslide

Waar staan ze in de zin?
Een bijwoord staat altijd voor het werkwoord
I always go to school by bike.

behalve...
als het werkwoord een vorm van 'to be' is:
am/are/is/was/were

I am always late for school.

Slide 23 - Tekstslide

Zet rarely in deze zin:
We go to a museum.

Slide 24 - Open vraag

Zet 'often' in deze zin.
We are doing our homework.

Slide 25 - Open vraag

Exercises

Check Instapgrammatica

page  185/186

Finished ? Write some sentences yourself or make extra exercises worksheet ( optional)


Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video

Tag questions
Het werkt als een soort batterij.
als in het eerste deel 'not'/ n't staat, staat dat in deel 2 niet.


You are Dave, aren't you?

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video

Slide 35 - Video

Slide 36 - Video