PTA 4.2.2: Media en Criminaliteit

PTA 4.2.2: Criminaliteit
Wat moet je kennen:
H6 Media Par. 1 t/m 5
Vandaag: H9 Criminaliteit Par. 1 t/m 6

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

PTA 4.2.2: Criminaliteit
Wat moet je kennen:
H6 Media Par. 1 t/m 5
Vandaag: H9 Criminaliteit Par. 1 t/m 6

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen 'asociaal gedrag' en 'strafbaar gedrag'?
A
Bij strafbaar gedrag hou je geen rekening met anderen, bij asociaal gedrag wel.
B
Asociaal gedrag staat niks over in de wet geschreven. Strafbaar gedrag wel.
C
Strafbaar gedrag staat niks over in de wet geschreven. Asociaal gedrag wel.
D
Er is geen verschil, beide zijn strafbare feiten.

Slide 2 - Quizvraag

Bij een ..... is altijd een Officier van Justitie betrokken. Wat moet er op de stippenlijn staan?
A
Verkeersovertreding
B
Overtreding
C
Verkeerdsongeval
D
Misdrijf

Slide 3 - Quizvraag

Een examenleerling rijdt met zijn scooter door rood. Wat is dit?
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Een levensgevaarlijke stunt.
D
Een leerling die gaat zakken.

Slide 4 - Quizvraag

Ernstig Misdrijf
Witteboordencriminaliteit (misdrijf)
Overtreding
Overtreding met mogelijke vervolging.
Ik fiets door rood.
Ik wordt opgepakt voor vandalisme
Ik fraudeer bij belastingen met mijn onderneming.
Ik scheld een agent uit voor sukkel.

Slide 5 - Sleepvraag

Wat staat in een strafblad?

Slide 6 - Open vraag

Niet-Materiele Schade (geweld)
Materiele Schade
Materiele Schade
Niet-materiele schade (groepsbelediging)
Het vernielen van de Playstation van je broertje
Een gezin wordt mishandeld door de vader.
Het beledigen van alle moslims in Nederland
Door een fietsongeluk de fiets van je vriend vernielen.

Slide 7 - Sleepvraag

Slide 8 - Tekstslide

Wat is GEEN risicofactor voor criminaliteit?
A
Ouders die roken
B
Groepsdruk
C
Spijbelen
D
Slechte opvoeding

Slide 9 - Quizvraag

Je ziet op deze afbeelding iemand wildplassen. Deze afbeelding is een voorbeeld van een ....

Slide 10 - Open vraag

Welke drie rechten heeft de politie als je een verdachte bent?
A
Fouilleren, arresteren en familie ondervragen
B
Arresteren, familie ondervragen en huis doorzoeken
C
Fouilleren, arresteren en huis doorzoeken.
D
Arresteren, Geweld gebruiken indien nodig en huis doorzoeken

Slide 11 - Quizvraag

Wat is Bureau HALT?
A
Een aparte rechtbank voor jongerenvervolging
B
Een speciaal bureau voor jongeren die een misdrijf plegen.
C
Een bureau dat probeert te voorkomen dat jongeren misdrijven plegen.
D
Een antiterrorisme organisatie.

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent 'seponeren'?

Slide 13 - Open vraag

Wat is een dagvaarding?

Slide 14 - Woordweb

Slide 15 - Tekstslide

Wie zit hier? (Omcirkelde persoon)
A
De Officier van Justitie
B
Advocaat
C
Griffier
D
Rechter

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Wie zit hier? (Omcirkelde persoon)
A
Verdachte
B
Pers
C
Publiek
D
Slachtoffer

Slide 18 - Quizvraag

De Rechtszaak (volgorde):
1. Eerst controleert de rechter de persoonlijke gegevens van de verdachte.
2. De officier van justitie leest de aanklacht voor. Hierin staat van welk misdrijf de verdachte beschuldigd wordt.
3. De rechter, officier van justitie en de advocaat stellen vragen aan de verdachte.
4. Getuigen worden opgeroepen. Een getuige mag niet liegen.
5. Na alle vragen legt de officier van justitie uit waarom hij vindt dat de verdachte schuldig is en een straf verdient.
6. De advocaat verdedigd de verdachte.
7. De verdachte mag aan het einde nog iets zeggen.
8. De rechter spreekt het vonnis uit, hij vertelt wat zijn beslissing is.

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer ben je schuldig bevonden? Het begint met: Gaat het om een strafbaar feit. Erna: heeft de verdachte het gedaan? Wat komt hierna?
A
Is hij ontoerekeningsvatbaar?
B
Is de verdachte strafbaar?
C
Welke straf gaat hij krijgen?
D
Zijn er medeplichtigen?

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide