Herhalingsles par. 3.1, 3.2 en 3.3

Studiewijzer 2mhs1
15/12: -
20/12: -
22/12 -
Kerstvakantie
12/01: Oefentoets maken en bespreken
16/01: Leren voor de twt
TWT
TOETSWEEK P2
HOOFDSTUK 3 par. 3.1 t/m 3.3
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Studiewijzer 2mhs1
15/12: -
20/12: -
22/12 -
Kerstvakantie
12/01: Oefentoets maken en bespreken
16/01: Leren voor de twt
TWT
TOETSWEEK P2
HOOFDSTUK 3 par. 3.1 t/m 3.3

Slide 1 - Tekstslide

Studiewijzer 2mh3
15/12: -
20/12: -
22/12 -
Kerstvakantie
10/01: Herhalingsles
12/01: Oefentoets maken en bespreken
17/01: Leren voor de twt
TWT
TOETSWEEK P2
HOOFDSTUK 3 par. 3.1 t/m 3.3

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
1. Oefentoets maken
2. Leren voor de toetsweek
3. Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen

Leren voor de toetsweek

Slide 4 - Tekstslide

Oefentoets maken
Eerder klaar? Leer de begrippen uit je hoofd. 
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Leren voor de toetsweek
  1. Eerste 10 minuten alleen
  2. Elkaar overhoren
  3. Afsluiten

Slide 6 - Tekstslide

Afsluiten
Wat heb je vandaag gedaan en geleerd?

Slide 7 - Tekstslide

Industriële Revolutie
1750-1900


  • Ontstaan in Engeland
  • Door de komst van de machines verandert de manier waarop mensen produceren: van handmatig naar machinaal
  • De verandering noemen we de Industriële Revolutie









Slide 8 - Tekstslide

Tot 1800:  kleinschalige handmatige productie in de huisnijverheid.
Vanaf 1800: grootschalige machinale productie in fabrieken.

Slide 9 - Tekstslide

Industrialisatie (uitbreiding van de industrie) 
Vanaf 1870 vonden er veel economische veranderingen plaats, zoals:
1. Naast steenkool kwam aardolie op als energiebron
2. Er werd vaker staal gebruikt i.p.v. ijzer
3. Er ontstonden allerlei nieuwe industrieën, zoals de chemische 
industrie en de voedingsmiddelenindustrie (kunstmest, plastic
 en margarine).  

Een belangrijke uitvinding was de gloeilamp. 
Gerard Philips begon zijn eigen gloeilampenfabriek in Eindhoven!
De Philips gloeilamp

Slide 10 - Tekstslide

Niet alleen de manier van produceren verandert enorm: ook de komst van stoomtreinen brengt grote veranderingen in het vervoer van mensen en goederen.
- In 1830 werd de eerst spoorlijn ter wereld tussen Liverpool en Manchester in gebruik genomen. 
- In Nederland startte de eerst spoorlijn in 1839, tussen Amsterdam en Haarlem. 

Slide 11 - Tekstslide

De industriële samenleving 


  • De periode van 1800 tot heden. 
  • Meer dan de helft van de bevolking wonen in steden en veel mensen werken in de industrie en diensten
                       sectoren
De economie heeft verschillende sectoren (delen), zoals de landbouwsector, industriesector en de dienstsector. 

Slide 12 - Tekstslide

De dienstensector
  • Maak geen producten, dienen mensen. 
  • Met de uitbreiding van de handel en transport groeide ook de dienstsector, want buiten de fabriekshal kwamen ook nieuwe banen, bijvoorbeeld toezichthouders, boekhouders, opleiders, wetenschappers, etc. 
Beroepen als loodgieter, dokter, leraar, politie, verkopers... 

Slide 13 - Tekstslide

Arbeiders in actie (1)
  • Rijke burgers (hogere burgerij) hadden een bedrijf (fabriek), ze waren ondernemer. Ze hadden steeds meer invloed op de samenleving.
  • Ondernemers willen zo veel mogelijk winst maken. 

Slide 14 - Tekstslide

Arbeiders in actie (2)
  • De relatie tussen werkgevers en werknemers was vaak onpersoonlijk.
  • Oprichting vakbonden: onderhandelen voor hogere lonen en organiseren van stakingen als dat nodig was. 

Slide 15 - Tekstslide

Het bestuur van Nederland vanaf 1815
Nederland had een parlement: de Staten-Generaal

Eerste Kamer: gekozen door de koning. 
Tweede Kamer

Samen vormen ze het parlement

Slide 16 - Tekstslide

Hoe werden de leden van de Tweede Kamer gekozen in 1815?

  • Edelen en regenten kozen de leden van de Provinciale Staten. 

  • De Provinciale Staten zijn de volksvertegenwoordiging van de provincie. 

  • De leden van de Tweede Kamer werden gekozen door de leden van de Provinciale Staten .

Slide 17 - Tekstslide

Wie had vanaf 1815 de macht?
Het parlement moest nieuwe wetten goedkeuren, maar had weinig macht. 

De koning was het staatshoofd en regeringsleider
Koning Willem I was staatshoofd (de persoon met het hoogste gezag in de staat) en regeeringsleider (aanvoerder van de regering die bestond uit hemzelf en zijn ministers).


Slide 18 - Tekstslide

Hoe veel macht had de koning?
  • Ministers benoemde en ontsloegen.
  •  Hij besliste in zijn eentje over het leger, de buitenlandse politiek en de kolonies. 
  • Mocht geld uitgeven zonder het parlement te informeren. 

Tot 1830 een autoritaire bestuur... en de Belgen waren ontevreden!

Slide 19 - Tekstslide


Belgische Revolutie (Opstand)
1830-1839



Gevolgen:
- 1839: Nederland erkent onafhankelijk België
- NL verliest groot deel van industrie en grondstofbronnen
- 1840: Willem I afstand v/d troon >> Willem II de nieuwe koning

Slide 20 - Tekstslide

De Liberalen
Burgers die streven naar meer vrijheid zijn liberalen

Het parlement moet door verstandige burgers worden gekozen.
De regering moest het parlement controleren. 

  • Het liberalisme is een politieke stroming.
  • Partijen zoals de VVD en PVV zijn liberaal. 

Slide 21 - Tekstslide

Liberalen
Fabrikanten, ondernemers, bankiers steunden de liberalen.
De overheid moest zich zo min mogelijk met de economie bemoeien.
Zo min mogelijk regels.

Slide 22 - Tekstslide

Willem II
Willem II volgde in 1840 zijn vader op.
Hij regeerde net zo als zijn vader.
Willem II was de baas en de ministers zijn assistenten.
Willem II zette de grondwet en het parlement buitenspel.

Willem I trad af omdat hij niet wilde dat ministers voortaan elk besluit van de koning mee ondertekenden. Daardoor zou hij niet meer alleen kunnen beslissen. Willen I accepteerde die beperkingen van zijn macht. 

Slide 23 - Tekstslide

Koning Willem II
Willem II regeerde in feite alleen.

Koning Willem II wilde helemaal geen veranderingen.
Grondwetswijzigingen werden door hem altijd afgewezen.

Slide 24 - Tekstslide

1848
In 1848 was het onrustig in Europa.
Revoluties in Frankrijk, Pruisen en Oostenrijk.
Ook op de Dam in Amsterdam was het onrustig.

Slide 25 - Tekstslide

Nachtje slapen
In 1848 "veranderde koning Willem II in 1 nacht van conservatief in liberaal."
Koning Willem II was bang voor een revolutie en vroeg Thorbecke om een nieuwe grondwet te schrijven!

Slide 26 - Tekstslide

Nieuwe grondwet
  • Parlementaire stelsel (het parlement heeft het hoogste gezag en controleert de regering. De regering mag alleen geld uitgeven met toestemming van het parlement).
  • De koning is nog steeds staatshoofd, maar geen regeringsleider. Dat werd de minister-president (aanvoerder van de ministers).
  • Kabinet: komen bij elkaar in het ministerraad
  • Godsdienstvrijheid

Slide 27 - Tekstslide

Rechtstreekse verkiezingen
Om de vier jaar kwamen er rechtstreekse Tweede Kamerverkiezingen.
Mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden mochten stemmen.
Beperkt kiesrecht: censuskiesrecht.

Slide 28 - Tekstslide

Algemeen kiesrecht 
Mannen: 1917
Vrouwen: 1919

Nederland werd een parlementaire democratie: bestuurssysteem waarin de regering afhankelijk is van een parlement dat met algemeen kiesrecht is gekozen. 

Slide 29 - Tekstslide

Fabrieksbaas wilden zo veel mogelijk winst maken:
  • Goederen met lage kosten maken
  • Kinderarbeid toegestaan
  • Fabriek moest rendabel zijn
  • Ontslag bij staken
  • Arbeiders zijn verantwoordelijk voor wat er in de fabriek gebeurd.

Maar...
- Staking
- Risico op faillissement

Slide 30 - Tekstslide

Wie helpt de armen?
In de steden...
  • Gebrek aan woonruimte = overbevolkte verkrotten huizen.
  • Huizen: dicht op elkaar, vochtig, weinig ruimte, weinig privacy. 
  • Straten: modderig en vies, geen riolering, geen zuiver drinkwater.
  • Gevolg voor het gezondheid: besmettelijke ziektes (cholera, tuberculose) en epidemieën. 

Armoede en kinderarbeid waren er altijd geweest, maar tijdens de industrialisatie viel de ellende meer op doordat meer burgers welwarend werden en in de steden grote arbeiderswijken ontstonden. 

Slide 31 - Tekstslide

Wie helpt de armen? 
In de fabrieken...


  • Slechte werkomstandigheden
  • Lage lonen (armoede)
  • Ziek/ongeluk --> geen uitkering/geen geld
  • Kinderarbeid noodzakelijk om rond te komen.


Slide 32 - Tekstslide

De sociale kwestie

Door wie en hoe moesten de arbeiders hulp krijgen? = SOCIALE KWESTIE (discussie)

Naam voor het probleem van de slechte werk- en leefomstandigheden van de arbeiders. 

Slide 33 - Tekstslide

De grondwet van 1848
- NL krijgt een parlementair stelsel: het parlement (1e +2e kamer) heeft de hoogste macht. Het parlement controleert de regering
- Koning is alleen staatshoofd en onschendbaar.
- Minister-president wordt regeringsleider.
- Tweede Kamer wordt gekozen door burgers en Eerste Kamer door Provinciale Staten.
- Vrijheid van vergadering en ONDERWIJS

Slide 34 - Tekstslide

Politiek
Socialisten zetten zich in voor arbeiders en willen een overheid die hun helpt.
Punten waar de socialisten zich voor inzetten:
  • Algemeen kiesrecht
  • Betere leef- en werkomstandigheden
Omdat Nederlan censuskiesrecht had en arme mannen mochten niet stemmen. Hoe kunnen de arbeiders hun situatie via politiek verbeteren als ze niet kunnen stemmen?

Slide 35 - Tekstslide

Socialistische denkbeeld (socialisme) (1)
De samenleving is verdeeld in klasse. De arbeidersklassen werden uitgebuit door de bezittende klasse: de fabriekseigenaren. 




Slide 36 - Tekstslide

Socialistische denkbeeld (socialisme) (2)
Twee typen socialisten:
De gematigde (streven naar geleidelijke veranderingen via de politiek).
Radicalen: eind maken aan de bevolkingsklassen d.m.v. een geweldadige opstand

Slide 37 - Tekstslide

Sociale Wetten
  • Kinderwetje van Samuel van Houten (kinderen onder de 12 mochten niet meer werken in werkplaatsen en fabrieken). 

  • Woningwet: mensen met een laag inkomen zouden een fatsoenlijke (daglicht, schoonwater) woning kunnen huren. 

  • Veiligheidswet: regels voor de veiligheid in de fabrieken.
Kinderarbei verdween pas met het leerplicht van 1901. 

Slide 38 - Tekstslide

Politieke stromingen
- Liberalen
- Socialisten
- Katholieken     (confessionelen)
- Protestanten   (confessionelen)

Slide 39 - Tekstslide

Openbare en bijzondere scholen
Openbare scholen:
  • Door de overheid gestichte scholen.
  • Kregen subsidie van de overheid.
  • Kinderen moeten logisch leren denken. 
Bijzondere scholen:
  • Niet door de overheid gestichte scholen
  • Katholieken en protestanten stichtten deze bijzondere scholen om ook godsdienst op school te mogen geven. 
  • Krijgen geen subsidie van de overheid... maar dat willen ze wel!!!

Slide 40 - Tekstslide

Abraham Kuyper & onderwijs
Abraham Kuyper verzette zich tegen de invloed van de liberalen op het onderwijs.

Oprichter van de ARP (Antirevolutionaire Partij, de eerste politieke partij van Nederland, 1879)

Kuyper wilde dat bijzondere scholen, net als openbare scholen, geld van de overheid kregen. 
Een politieke partij is een organisatie die vanuit bepaalde ideeën probeert invloed te hebben op het bestuur van het land. 

Slide 41 - Tekstslide

Schoolstrijd
De confessionelen werden steeds groter. 

Bijzondere scholen worden vanaf 1917 door de overheid betaald, net als de openbare scholen. 

Slide 42 - Tekstslide


De positie van vrouwen

  • Vrouwen begonnen omstreeks 1870 te verzetten tegen discriminatie
  • Ze eisten emancipatie: gelijke rechten voor vrouwen en opheffing van de achterstanden. 
  • Wij noemen deze vrouwen feministen. 
  • Betaald wel belasting, maar mogen niet stemmen. Strijden voor  vrouwenkiesrecht. Ze gaan protesteren.
  • 1919: algemeen vrouwenkiesrecht




Slide 43 - Tekstslide

Aletta Jacobs
  • Eerste vrouw in Nederland die afstudeert
  •  Arts
  • Voorbehoedsmiddel voor vrouwen.
  • Strijd voor algemene kiesrecht

Slide 44 - Tekstslide

Oefentoets
timer
15:00

Slide 45 - Tekstslide

Wat heb je vandaag gedaan en geleerd?

Slide 46 - Tekstslide