M&A H3 Ken je doelgroep

Mens en Activiteit
h 3 

Ken je doelgroep
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Mens en Activiteit
h 3 

Ken je doelgroep

Slide 1 - Tekstslide

Doelstellingen

De volgende vragen zijn belangrijk bij het nadenken over de doelgroep:
  • Ken je je doelgroep?
  • Kun je rekening houden met je doelgroep?
  • Kun je contact leggen met je doelgroep?
  • Ken je het verschil tussen formeel en informeel?
  • Weet je wat homogene en heterogene groepen zijn?
  • Kun je wensen en behoeften van de doelgroep achterhalen?
  • Kun je een enquête afnemen?
  • Kun je observeren?

Slide 2 - Tekstslide

Heterogene en homogene groepen

Heterogene groepen: 
verschillende eigenschappen zoals leeftijd, interesses, leefstijl en geslacht.

Homogene groepen: 
dezelfde eigenschappen zoals leeftijd, interesses, leefstijl en geslacht.


Slide 3 - Tekstslide

Op welke manieren kun je de groep kinderen op de foto omschrijven?

A
Heterogene groep+ Verticale groep
B
Homogene groep + Verticale groep
C
Heterogene groep + Horizontale groep
D
Homogene groep + Horizontale groep

Slide 4 - Quizvraag

Informatie verzamelen over je doelgroep

CBS: hier kan je van alles vinden over je doelgroep in een bepaalde wijk
  • Aantallen
  • Mannen en vrouwen
  • Culturele achtergrond
  • Inkomens
  • Werkend of werkeloos

Demografische gegevens geven je informatie over de bevolking in een gemeente per wijk.


zoekterm: CBS kerncijfers wijken en buurten

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Ontwikkelingsfase en gezondheid


Als je een activiteit gaat organiseren moet je rekening houden met de ontwikkelingsfase en de gezondheid en de Sociale omgeving

Als je de sociale omgeving van je doelgroep kent dan weet je met wie ze allemaal te maken hebben:
  • Vrienden
  • Familie
  • Buren
  • Mensen op de sportclub
  • Collega’s op het werk

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wat is cultuur?
A
Dit is de overdracht van kennis
B
Dit is je waarden en normen
C
Dit is je geloof
D
Dit is de overdracht van kennis, waarden en normen tussen verschillende mensen

Slide 9 - Quizvraag

Cultuur

Waarden: de dingen die jij belangrijk vindt, zoals eerlijkheid, respect, vrijheid en vriendschap.
Normen: hoe jij je gedraagt volgens je eigen waarden (regels)
  • Niet liegen
  • U zeggen tegen de ouderen
  • Niet stelen
  • Gaan staan voor ouderen in de metro



Slide 10 - Tekstslide

Een cultuur is een groep mensen met dezelfde
A
gedachten
B
waarden, normen en gewoonten

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen normen en waarden?
A
Norm is een regel, waarden is waarom jij dat belangrijk vindt
B
Waarden is een regel, norm is waarom jij dat belangrijk vindt
C
Normen en waarden zijn allebei hetzelfde. Het zijn allebei regels
D
Norm is een regel en een waarden is een mening

Slide 12 - Quizvraag

Welke norm hoort bij de waarde
'We stellen eerlijkheid erg op prijs'?







A
We keuren agressief gedrag af.
B
We waarderen het als iemand geduldig met kinderen omgaat.
C
We stellen eerlijk zijn erg op prijs.
D
Je mag niet stelen.

Slide 13 - Quizvraag

Ouderen worden met 'u' aangesproken binnen een leefstijlcentrum. Is dit een waarde of een norm
A
waarde
B
norm

Slide 14 - Quizvraag

Noem een aantal verschillende culturen in ons land

Slide 15 - Open vraag

Cultuur

Multi culturele samenleving:
Dit betekent dat mensen van verschillende culturen(uit verschillende landen) vreedzaam naast elkaar leven.
Migratie: verhuizen van mensen naar een ander land
Emigratie: mensen die vanuit een land naar het buitenland verhuizen.

Welke mensen zijn naar Nederland gekomen:
  • Vluchtelingen
  • Gastarbeiders
  • Mensen uit de koloniën



Slide 16 - Tekstslide

Cultuurkenmerken

  • Geloof
  • Rolverdeling man/vrouw
  • Muziek
  • Tradities
  • Politiek
  • Waarden en normen
  • Uiterlijke kenmerken
  • Wij of ik cultuur
  • Kleding
Subcultuur: groep binnen de samenleving die een deel van de cultuur niet willen overnemen.


Slide 17 - Tekstslide

Thora
Synagoge
bijbel
Veda
Islam
Jodendom
Christendom
Hindoeisme
kerk
koran
moskee
tempel

Slide 18 - Sleepvraag

Brahma, Vishnu, Shiva
Veda
vegetarisch
Reïncarnatie
Heilige koe

Allah
Mohammed
5 x bidden per dag
Mekka
Ramadan
Koran
halal
Moskee
Jezus Christus
Bijbel
zondag rustdag
kerk
God
Thora
10 geboden
sabbat
synagoge
spijswetten
Islam
Jodendom
Christendom
Hindoeisme

Slide 19 - Sleepvraag

Christendom
Jodendom
Hindoeisme
Islam

Slide 20 - Sleepvraag

Boeddhisme
Christendom
Islam
Hindoeisme
Joodse geloof
Geen vlees. Liever geen knoflook, prei en ui.
Geen alcohol en andere verslavende middelen.
 

Geen varkensvlees en vlees van dieren die zelf dieren eten. Vlees moet ritueel geslacht zijn. Geen alcohol, drugs, sigaretten.
Eigenlijk geen voedselvoorschriften. Vroeger werd er op vrijdag geen vlees gegeten.
Liever geen vlees, vooral geen koeienvlees. Liever geen ei.
Geen varkensvlees. Geen schaaldieren. Eten moet koosjer zijn. Vlees en melkproducten mogen niet samen bereid worden. Vlees moet ritueel geslacht zijn.

Slide 21 - Sleepvraag

Interesses, wensen en behoeften achterhalen bij de doelgroep

Je kan er op verschillende manieren achterkomen waar de doelgroep interesse voor heeft of welke wensen zij hebben.
Het eerste contact (bijv. kennismakingsgesprek) 
  • Formeel of informeel
Signalen opvangen 
  • verbaal en non-verbaal
Enquête maken / Interview afnemen 
  • open en/ gesloten vragen
Observeren
  • beschrijvende observatie of met een schema


Slide 22 - Tekstslide

Ey gappie, geef mij eens zo'n hotdog met een saussie! Dit is een:
A
Formeel gesprek
B
Informeel gesprek

Slide 23 - Quizvraag

Geachte meneer, hierbij laat ik weten dat wij een feest organiseren. Hartelijke groeten, meneer De Boer. Dit is een:
A
Formeel gesprek
B
Informeel gesprek

Slide 24 - Quizvraag

Welk signaal is non-verbaal?
A
Schelden
B
Klagen
C
Wenkbrauwen fronsen
D
Roepen

Slide 25 - Quizvraag

non verbale communicatie
A
is een manier van communiceren waarbij je alleen gebaren en gezichtsuitdrukkingen gebruikt
B
communiceren met woorden, dus bijvoorbeeld door te schrijven of te praten.
C
is massamedia via woorden
D
is via de email, of via de krant

Slide 26 - Quizvraag

Een gesprek tussen een baliemedewerker en een klant. Dit is een....
A
Informeel gesprek
B
Formeel gesprek

Slide 27 - Quizvraag

Gesloten vragen
Open vragen
Bent u moe?
Wilt u vandaag of morgen uw zoon bellen?
Hoe smaakte het eten vanmorgen?
Waarom bent u boos?
Wilt u nu de krant lezen?
Wat heeft u voor uw verjaardag gekregen?

Slide 28 - Sleepvraag

Signalen opvangen: Waarnemen en observeren

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video

Slide 32 - Video

Wat is het verschil tussen objectief en subjectief?
A
Objectief is je mening, subjectief is zakelijk
B
Objectief is feitelijk en subjectief ook
C
Objectief is feitelijk en subjectief is je mening

Slide 33 - Quizvraag

Observeren (en rapporteren) doe je
A
subjectief
B
objectief

Slide 34 - Quizvraag

Masja komt huilend het KDV binnen en roept dat bij mama wil blijven.

A
Objectief
B
Subjectief

Slide 35 - Quizvraag

De hele klas heeft een voldoende voor wiskunde

A
Objectief
B
Subjectief

Slide 36 - Quizvraag

‘Martijn was vandaag lastig en vervelend, hij wilde niet eten en slapen en huilde de hele dag’
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 37 - Quizvraag

Nadat wij aankwamen, kregen wij een lekker gebakje met een kop koffie of thee.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Doelstellingen

De volgende vragen zijn belangrijk bij het nadenken over de doelgroep:
  • Ken je je doelgroep?
  • Kun je rekening houden met je doelgroep?
  • Kun je contact leggen met je doelgroep?
  • Ken je het verschil tussen formeel en informeel?
  • Weet je wat homogene en heterogene groepen zijn?
  • Kun je wensen en behoeften van de doelgroep achterhalen?
  • Kun je een enquête afnemen?
  • Kun je observeren?

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

Slide 43 - Video