Kernfysica halfwaardetijd

Kernfysica
STRALING
1 / 96
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 96 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Kernfysica
STRALING

Slide 1 - Tekstslide

DOELEN
1- Je kunt het begrip ioniserende straling beschrijven.
2- Je kunt de begrippen alfa-, bèta- en gammastraling omschrijven.
3- Je kunt alfa-, bèta en gammaverval voorstellen doormiddel van een reactievergelijking.
4- Je kunt het ioniserend en doordringend vermogen van de verschillende soorten ioniserende straling benoemen.
5- Je kunt het begrip halfwaardetijd omschrijven.
6- Je kunt de halfwaardetijd berekenen en grafisch afleiden.
7- Je kunt de activiteit van straling berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

STRALING

- Deel 1: Soorten elektromagnetische straling
- Deel 2: formule voor golflengte
- Deel 3: Eigenschappen alfa-, bèta en gammastraling 
- Deel 4: Vervalvergelijkingen

Slide 3 - Tekstslide

Deel 1
Soorten elektromagnetische straling

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Wanneer straling op een voorwerp valt, kunnen er drie dingen gebeuren:
Absorptie
De straling wordt geabsorbeerd door het materiaal van het voorwerp. Dit kan leiden tot een temperatuurstijging of tot chemische of elektrische reacties, afhankelijk van het type straling. Bijvoorbeeld: zonlicht dat warmte opwekt op een zwart oppervlak.

Reflectie
De straling wordt teruggekaatst door het oppervlak van het voorwerp. Dit gebeurt vaak bij glanzende of gladde oppervlakken, zoals een spiegel. De hoek van inval is hierbij gelijk aan de hoek van reflectie.

Transmissie
De straling gaat door het voorwerp heen, waarbij het materiaal transparant of doorschijnend moet zijn voor dat type straling. Bijvoorbeeld: licht dat door een glasraam gaat of röntgenstralen die door zachte weefsels in het lichaam gaan.

Slide 7 - Tekstslide


Ioniserende straling
Instabiele nucliden vervallen tot stabiele nucliden.

Wat gebeurt er bij verval?

--> radioactief verval of kortweg radioactiviteit.


 

Slide 8 - Tekstslide

Stralingsbelasting

Slide 9 - Tekstslide

Soorten straling
  • Alfastraling en bètastraling bestaan uit hoog energetische deeltjes.
  • Gammastraling is een vorm van hoog energetische elektromagnetische straling.

Slide 10 - Tekstslide

Soort straling en weegfactor straling

Slide 11 - Tekstslide

Effectieve dosis en het effect van de straling

Slide 12 - Tekstslide

Weefselweegfactor

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Besmetting en regels 

Slide 15 - Tekstslide

Hoe activiteit meten 
Geigerteller (Geiger-Müller-teller)
Achtergrondstraling
- Telt het aantal deeltjes in pulsen
Becquerel (Bq)
Wordt veel gebruikt in laboratoria, industrie en persoonlijke stralingsmeters.

Slide 16 - Tekstslide

Dosismeter
Meet de stralingsdosis die is geabsorbeerd door materiaal of een persoon.

Vooral gebruikt voor stralingsbescherming en persoonlijke monitoring (bijvoorbeeld in kerncentrales of medische laboratoria)


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Kleine frequentie
Grote golflengte
Kleine energie
Grote frequentie
Kleine golflengte
Grote energie
Zet het spectrum op de juiste volgorde
Infrarood-straling
Radiogolven
Zichtbaar licht
Röntgenstraling
Gamma-straling
Ultraviolet-straling

Slide 19 - Sleepvraag

Wat is de snelheid van elektromagnetische golven zoals radiosignalen?
A
3,0*10^8 m/s
B
343 m/s
C
oneindig groot
D
hangt af van de temperatuur

Slide 20 - Quizvraag

Welk soort straling heeft een golflengte tussen 10 nm en 0,01 nm
A
Zichtbaar licht
B
radiogolven
C
röntgenstraling
D
gammastraling

Slide 21 - Quizvraag

Welk soort elektromagnetische straling beweegt ongehinderd dwars door een muur heen?
A
Zichtbaar licht
B
Gammastraling
C
UV-straling

Slide 22 - Quizvraag

Welke 3 dingen kunnen er gebeuren wanneer straling op een voorwerp valt?

Slide 23 - Open vraag

Als infraroodstraling op jouw huid valt treedt er ..... op
A
transmissie
B
doorlating
C
reflectie
D
absorbtie

Slide 24 - Quizvraag

Deel 2
Formule golflengte

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Formule
λ=fc
Grootheid: Golflengte
Eenheid: meter [m]
Grootheid: Lichtsnelheid
Eenheid: meter per seconde [m/s]
Dit is ALTIJD 300.000.000 m/s
Grootheid: Frequentie
Eenheid: Hertz [Hz]

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeeldvraag
a. Bepaal de golflengte
b. Wat voor soort straling is dit?
c. Wat is de frequentie van deze golf?


*probeer deze vraag eerst zelf op te lossen, de uitwerking staat op de volgende slide*

Slide 28 - Tekstslide

Uitwerking A
a. Bepaal de golflengte

De golflengte is de lengte van de golf, je gaat dus kijken naar de afbeelding. Je ziet in de afbeelding dat het begin en het einde van de golf (van top tot top of van dal tot dal, maakt niet uit)
Je ziet dat de golf 3,5 hokje lang is, dat betekent dat de golf 3,5 x 2meter = 7 meter lang is.

λ=7m

Slide 29 - Tekstslide

Uitwerking B
b. Wat voor soort straling is dit?
Je kijkt naar figuur 3 (blz. 281) in jouw boek.  De bovenste rij getallen is de golflengte, je ziet dat een golflengte van 7 meter radiogolven zijn.

*Die getallen van figuur 3 hoef je niet uit jouw hoofd te leren, als dit een toetsvraag was zou je dit figuurtje erbij krijgen*
λ=7m

Slide 30 - Tekstslide

Uitwerking C
c. Wat is de frequentie van deze golf?

gegeven                                               gevraagd
                                                                   f = ?? Hz
                                m/s
                        
oplossing
λ=7m
c=3,0108
λ=fcf=λc
f=λc
f=73,0108=42857Hz
Dit is een vaste waarde, dus c heeft ALTIJD deze waarde

Slide 31 - Tekstslide

Een laser geeft licht met een golflengte van 700 nm. Bereken de frequentie van het licht (geef je berekening)

Slide 32 - Open vraag

FM-golven hebben een frequentie van rond de 100 MHz. Bereken de golflengte van deze radiogolven. Geef een uitgebreide berekening

Slide 33 - Open vraag

Deel 3
Eigenschappen alfa-, bèta en gammastraling

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Tekstslide

Alfa-straling

Bèta-straling

Gammastraling

Even een overzichtje
Minst doordringend vermogen (dracht)
(komt door de minste stoffen heen)
Minst ioniserend vermogen
(minst schadelijk als het iets bereikt)
Meest ioniserend vermogen
(meest schadelijk als het iets bereikt)
Meest doordringend vermogen (dracht)
(komt door de meeste stoffen heen)

Slide 37 - Tekstslide

Het doordringend vermogen verschilt per soort straling.

In welke regel staat de straling in de goede volgorde van een groot naar een klein doordringend vermogen?

A
bèta-gamma-alfa
B
alfa-bèta-gamma
C
gamma-bèta-alfa
D
gamma-alfa-bèta

Slide 38 - Quizvraag

Welke straling heeft het grootst ioniserend vermogen.

A
Alfa
B
Beta
C
Gamma
D
Delta

Slide 39 - Quizvraag

Schrijf in eigen woorden waarom:
een alfa-straler niet gevaarlijk is als je hem in een envelopje in jouw binnenzak stop maar wel gevaarlijk is als je hem op eet.

Slide 40 - Open vraag

Welke straling word gestopt door papier?
A
Bètastraling
B
Gammastraling
C
Alfastraling
D
Epsilonstraling

Slide 41 - Quizvraag

Deel 4
Vervalvergelijkingen alfa-, bèta en gammastraling

Slide 42 - Tekstslide

Herhaling - scheikunde
A= Aantal kerndeeltjes (protonen+neutronen)
Z=atoomnummer, aantal protonen (bepaalt naam atoom)
X= De naam van het atoom

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Video

Alfa straling

Slide 45 - Tekstslide

notatie Alfa straling
Bij alfa-straling splitst een atoom in een heliumkern en een ander atoom.

Een heliumkern heeft 2 protonen en 2 neutronen, de notatie daarvan is:

Slide 46 - Tekstslide

vervalvergelijking Alfa straling
92 protonen
146 neutronen
Uranium
Thorium
90 protonen
144 neutronen
Helium-kern
2 protonen
2 neutronen
!Het aantal protonen en neutronen zijn gelijk aan beide zijden!
92 protonen                            =                           90 protonen           +             2 protonen
146 neutronen                         =                         144 neutronen         +           2 neutronen

Slide 47 - Tekstslide

Oefenvraag Alfa-vervalvergelijking
Bismut (     Bi) vervalt, hierbij onstaat alfastraling. Schrijf de vervalvergelijking op.

213
83

Slide 48 - Tekstslide

Uitwerking
Bismut               vervalt, hierbij onstaat alfastraling. Schrijf de vervalvergelijking op.



Je weet al een deel van de vervalvergelijking, je weet dat het alfaverval dat onstaat         is. Hierom weet je het volgende:
Nu kan je de getallen van elkaar aftrekken (213-4) en (83-2) en kan je een stap verder
Dan kan je opzoeken (periodiek systeem) dat er bij atoomnummer 81, Titanium hoort.
83213Bi???+24He
83213Bi81209?+24He
83213Bi81209Ti+24He

Slide 49 - Tekstslide

bèta straling

Slide 50 - Tekstslide

notatie bèta-straling
Bij bèta-straling splitst 1 van de neutronen in een kern zich in een proton en een elektron. De notatie van dit afgesplitste elektron is:

Slide 51 - Tekstslide

vervalvergelijking bèta straling
42 protonen
57 neutronen
Molybdeen
Techneticum
43 protonen
56 neutronen
Elektron
1 neutron verandert in een proton en in een elektron
4299Mo
4399Tc+10e

Slide 52 - Tekstslide

Oefenvraag Bèta-vervalvergelijking
Er is bèta-verval, hierbij onstaat stikstof (   N ). Uit welk atoom is dit onstaan?
14
7

Slide 53 - Tekstslide

Uitwerking
Bismut               vervalt, hierbij onstaat alfastraling. Schrijf de vervalvergelijking op.



Je weet al een deel van de vervalvergelijking, je weet dat het bètaverval is dat onstaat         is. Hierom weet je het volgende:
Nu kan je de getallen bij elkaar optellen (14+0=14) en (7+-1=6) en kan je een stap verder
Dan kan je opzoeken (periodiek systeem) dat er bij atoomnummer 6, koolstof (C)hoort.
???714N+10e
Uitwerking
Er is bèta-verval, hierbij onstaat stikstof       . Uit welke kern is dit onstaan?
614?714N+10e
614C714N+10e
Ofwel, het atoom waaruit het onstaan is koolstof (         )
614C

Slide 54 - Tekstslide

Gamma-straling
Gamma-straling is geen deeltjes-straling. Dit betekent de atoomkern niet verandert/opspiltst. Er is hierom is het een beetje onzinnig om een vervalvergelijking op te stellen. Die zou er dan zo uitzien (het atoom blijft hetzelfde)
2860Ni>2860Ni+γ

Slide 55 - Tekstslide

Je hebt bij deze vragen de atoomnummers met de namen nodig. 

Het staat niet in je boek. Hiernaast zie je een overzicht -->

Klik hier om hem uit te printen

Slide 56 - Tekstslide

Zilver heeft:
A
47 neutronen 61 protonen 47 elektronen
B
61 neutronen 47 protonen 47 elektronen
C
107 neutronen 61 protonen 47 elektronen
D
108 neutronen 47 protonen 47 elektronen

Slide 57 - Quizvraag

Bij welke vorm van radioactief verval veranderen het massagetal en het atoomnummer allebei niet?
A
alfa-straling
B
bèta-straling
C
gamma-straling

Slide 58 - Quizvraag

Bekijk de vervalvergelijking.
Vul de ontbrekende getallen in

Slide 59 - Open vraag

Om welke soort straling gaat het bij dit verval?
A
alpha straling
B
beta straling
C
gamma straling

Slide 60 - Quizvraag

Jood-131 zendt bèta-straling uit.
Geef de vervalvergelijking van Jood-131.

Slide 61 - Open vraag

Uitwerking
Jood-131 zendt bèta-straling uit. Geef de vervalvergelijking van Jood-131. 



Je weet al een deel van de vervalvergelijking, je weet dat het bètaverval dat onstaat         is.  Ook weet je dat het atoomnummer van jood 53 is.
Hierom weet je het volgende:
Nu kan je de getallen van elkaar aftrekken (131-0) en (53--1=54) en kan je een stap verder
Dan kan je opzoeken (periodiek systeem) dat er bij atoomnummer 54, Xenon hoort.
53131I???+10e
10e
53131I54131?+10e
53131I54131Xe+10e

Slide 62 - Tekstslide

Een onbekende radio-actieve kern vervalt onder uitzending van alfastraling tot At-215. Laat met behulp van een vervalvergelijking zien wat de oorspronkelijke kern was.

Slide 63 - Open vraag

Uitwerking
Je weet al een deel van de vervalvergelijking, je weet dat het alfaverval dat onstaat         is.  Ook weet je dat het atoomnummer van astaat (At) 85 is.
Hierom weet je het volgende:
Nu kan je de getallen bij elkaar optellen (214+4) en (85+2) en kan je een stap verder
Dan kan je opzoeken (periodiek systeem) dat bij atoomnummer 87,  Francium hoort.
???85215At+24He
24He
Een onbekende radio-actieve kern vervalt onder uitzending van alfastraling tot At-215. Laat met behulp van een vervalvergelijking zien wat de oorspronkelijke kern was.
87219?85215At+24He
87219Fr85215At+24He

Slide 64 - Tekstslide

Nikkel-63 veranderd door radioactief verval in koper-63. Welk soort verval is dit?
A
alfa-straling
B
bètastraling
C
gamma-straling

Slide 65 - Quizvraag

Straling meten doe je met een....?
A
Bequerelmeter
B
Geigerteller
C
Spectrometer
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 66 - Quizvraag

Hoeveel neutronen heeft C-14?
A
6
B
8
C
14
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 67 - Quizvraag

C-14 is een isotoop van C-12. Dit betekent dat de aantallen van bepaalde deeltjes verschillen, welke deeltjes zijn dit?
A
Protonen
B
Elektronen
C
Neutronen
D
Quarks

Slide 68 - Quizvraag

Slide 69 - Video

activiteit en halfwaardetijd
Het aantal atoomkernen dat per seconde vervalt noemt men de activiteit van een radio-actieve stof. 
Hoe groter de activiteit, des te meer straling er per seconde vrijkomt. 

De activiteit van een radio-actieve stof meet men in bequerel (Bq), waarbij 1 Bq gelijk is aan 1 kern die per seconde vervalt. 

De activiteit van een radio-actieve stof wordt steeds kleiner, omdat er steeds meer atoomkernen zijn vervallen (er blijft dus steeds minder van deze stof over). De tijd waarin nog maar de helft van de originele hoeveelheid van de radio-actieve stof over is noemt men de halfwaardetijd of halveringstijd

Slide 70 - Tekstslide

Slide 71 - Video

Wanneer springen er per seconde meer schuimbellen kapot?
A
Als je veel schuim hebt
B
Als je weinig schuim hebt
C
Als je geen schuim hebt
D
De hoeveelheid schuim maakt niet uit.

Slide 72 - Quizvraag

Halfwaardetijd
  • Halveringstijd/halfwaardetijd:
  • De helft van de instabiele atoomkernen is vervallen;
  • De activiteit van de bron is met de helft verminderd.




Slide 73 - Tekstslide

Slide 74 - Tekstslide

Slide 75 - Tekstslide

Slide 76 - Tekstslide

Slide 77 - Tekstslide

Voorbeeld
De halveringstijd van jood (I-131) is 8 dagen. Artsen gebruiken dit om afwijkingen aan de schildklier te behandelen.
Het ziekenhuis ontvangt een hoeveelheid jood met een activiteit van 64 MBq. Dit betekent dat er elke seconde 64 miljoen atoomkernen veranderen. 
Bereken hoe groot de activiteit van I-131 na 40 dagen is. 
antwoord
start: 64 MBq
Na 8 dagen: 32 MBq
Na 16 dagen: 16 MBq (+ 8 dagen., want dan is de activiteit gehalveerd)
Na 24 dagen: 8 MBq (+ 8 dagen, want dan is de activiteit gehalveerd))
Na 32 dagen: 4 MBq ( enz.)
Na 40 dagen: 2 MBq

Slide 78 - Tekstslide

Van een bron techneticum wordt de activiteit gemeten, deze blijkt 4912 Bq te zijn. Hoeveel atoomkernen van Techneticum vervallen er per seconde?

Slide 79 - Open vraag

Van een bron cobalt wordt de activiteit gemeten, deze blijkt 30.148 Bq te zijn. Ter gelijker tijd wordt van een bron
Jodium-131 ook de activiteit gemeten, deze blijkt 546 te zijn. Welke stof zend een grotere hoeveelheid straling uit?
A
De bron Cobalt
B
De bron jodium-131

Slide 80 - Quizvraag

Juist/onjuist:

Hoe hoger de waarde van de activiteit van een radioactieve bron, des te schadelijker de straling?
A
Ja dit is juist
B
Nee dit is onjuist
C
Dat kun je niet zeggen aan de hand van de activiteit alleen

Slide 81 - Quizvraag

halfwaarde tijd aflezen
Op het begintijdstip (T=0 dagen) wordt 
de hoeveelheid Jood-131 bepaald.
Deze hoeveelheid noemt men 100%.
In de grafiek is te zien dat slechts 50% 
van de hoeveelheid stof over is na 
8 dagen. De halfwaardetijd van Jood-131
is dus 8 dagen!

Slide 82 - Tekstslide

Hoe groot is de halfwaardetijd voor ijzer-59? (Geef je antwoord in dagen). Noteer alleen het getal.

Slide 83 - Open vraag

Hoe groot is de halfwaardetijd voor de stof uit de afbeelding?(Geef je antwoord in dagen). Noteer alleen het getal.

Slide 84 - Open vraag

voorbeeldsom halfwaardetijd
De halfwaardetijd van jodium-131 is 8 dagen. 
Hoe groot (percentage) is de activiteit na 32 dagen?


Slide 85 - Tekstslide

(na 0dagen = 100%)
1 keer halfwaarde tijd verstreken = 8 dagen = 50%

2 keer halfwaarde tijd verstreken = na 16 dagen = 25%

3 keer halfwaarde tijd verstreken = na 24 dagen = 12,5%

4 keer halfwaarde tijd verstreken = na 32 dagen = 6,25%



Slide 86 - Tekstslide

voorbeeldsom halfwaardetijd
verstreken tijd = 24 dagen
halfwaarde tijd = 8 dagen
activiteit tijdstip 0 dagen = 100%
(aantal keer de halfwaarde tijd = 32 / 8 = 4x)




Slide 87 - Tekstslide

De halfwaardetijd van bismut is 5 dagen. Hoeveel procent van het bismut is er nog over na 30 dagen?
A
12,5%
B
6,25%
C
3,125%
D
1,5625%

Slide 88 - Quizvraag

Wat is de halfwaardetijd van Al-28.
(Zoek op in binas)

Halfwaardetijd Al-28 = ………….minuten

Slide 89 - Open vraag

voorbeeldsom halfwaardetijd
De halfwaardetijd van zilver-110 is 24s. De activiteit wordt gemeten op tijdstip T=0s en blijkt 56198 Bq. Hoe groot is de activiteit na 2,8min?


Slide 90 - Tekstslide

voorbeeldsom halfwaardetijd
verstreken tijd = 2,8min = 168s
halfwaarde tijd = 24s
activiteit = 56198 Bq
(aantal keer de halfwaarde tijd = 168 / 24 = 7x)




Slide 91 - Tekstslide

(na 0s = 56198 Bq)
1 keer halfwaarde tijd verstreken = na 24s = 28099 Bq
2 keer halfwaarde tijd verstreken = na 48s = 14050 Bq
3 keer halfwaarde tijd verstreken = na 72s = 7025 Bq
4 keer halfwaarde tijd verstreken = na 96s = 3512 Bq
5 keer halfwaarde tijd verstreken = na 120s = 1756 Bq
6 keer halfwaarde tijd verstreken = na 144s = 878 Bq
7 keer halfwaarde tijd verstreken = na 168s = 439 Bq


Slide 92 - Tekstslide

Van een radio-actieve isotoop is de halfwaardetijd 12 jaar. De activiteit op tijdstip T=0jaar is 47812 Bq. Wat is de activiteit na 48 jaar? Rond af op hele getallen!

Slide 93 - Open vraag

toepassingen van radio-actieve isotopen

uranium (kerncentrales) —> halveringstijd 704 miljoen jaar
radium of cesium (bestraling van kankergezwellen) —> 30-1620 jaar
koolstof (oudheidsbepalingen) —> 5730 jaar
jood (schilklierafwijkingen verhelpen) —> 8 dagen
technetium (tracer voor medische onderzoeken) —> 6 uur
americium (rookmelders)

Slide 94 - Tekstslide

koolstofdatering
koolstof-14 wordt in de atmosfeer gevormd onder invloed van zonnestraling. De hoeveelheid C-14 in de atmosfeer is redelijk stabiel. Planten nemen de C-14 op tijdens de fotosynthese. Dieren die de planten eten krijgen deze C-14 dus ook binnen. alle levende organismen bestaan dan ook voor een redelijk vast percentage uit C-14 tijdens hun leven. na de dood krijgt een organisme de C-14 echter niet meer binnen (want de plant doet niet meer aan fotosynthese na de dood en een dier eet niet meer na de dood). Omdat C-14 radio-actief (de kernen vallen uit elkaar) wordt de hoeveelheid C-14 na de dood steeds kleiner., dit gebeurd altijd met dezelfde snelheid, omdat koolstof 
-14 een vast halfwaard tijd heeft. Wanneer men de hoeveelheid C-14 bepaald die nog over is in een organisme, dan kan men nagaan hoe lang geleden dit organisme gestorven is.

Slide 95 - Tekstslide

werking rookmelder
ook een rookmelder werkt met behulp van radio-actieve stoffen:

filmpje rookmelder

Slide 96 - Tekstslide