Hfst 4: Arbeid en productie

Hfst 4
Arbeid en productie
Hfst 4: Arbeid en productie
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hfst 4
Arbeid en productie
Hfst 4: Arbeid en productie

Slide 1 - Tekstslide

Voorbereiding voor het maken van deze les:
Ik heb me ....
A
Goed voorbereid (opdrachten herhaald)
B
Redelijk voorbereid (boek doorgebladerd)
C
Amper voorbereid (enkele onderwerpen)
D
Niet voorbereid (wat is dit eigenlijk?)

Slide 2 - Quizvraag

Arbeid
- Flexibel en vaste arbeid
- Vraag en aanbod (meer of minder)
- Werkgevers en werknemers
- Participeren 
- Werkloosheid (+ vormen van ...)
- Minimumloon
- Beroepsbevolking

Slide 3 - Tekstslide

Als het aanbod groter is dan de vraag
Aanbod van arbeid

Vraag naar arbeid

>
ruime arbeidsmarkt

Slide 4 - Tekstslide

Als het aanbod kleiner is dan de vraag
Aanbod van arbeid
Vraag naar arbeid
<
krapte arbeidsmarkt >> lonen stijgen

Slide 5 - Tekstslide

In een vacature staat het aanbod van arbeid.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Wie zijn de vragers naar arbeid?
A
werknemers
B
werkgevers

Slide 7 - Quizvraag

Arbeidsmarkt
Arbeidsmarkt:
De vraag en aanbod van arbeid komen samen

Gingen de vorige twee vragen goed?
Zo niet, bekijk dan het volgende filmpje.

Slide 8 - Tekstslide

0

Slide 9 - Video

Als de vraag naar een bepaald beroep hoog is, is het loon vaak ...
A
gelijk aan andere beroepen
B
hoog
C
laag

Slide 10 - Quizvraag

Een teveel aan arbeiders kan leiden tot ontslag.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Arbeidsdeelname (arbeidsparticipatie)

Het percentage van de bevolking dat tot de beroepsbevolking behoort.

De overheid verwacht een tekort aan arbeidskrachten op de arbeidsmarkt en wil dat een groter deel van de bevolking gaat werken.

Slide 13 - Tekstslide

Arbeidsparticipatie is het percentage van de bevolking dat tot de werkende beroepsbevolking hoort.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Welke conclusie kun je trekken uit de grafiek?
A
De arbeidsparticipatie van mannen is gestegen.
B
De arbeidsparticipatie van vrouwen is lager dan die van mannen.
C
Mannen werken vaker in deeltijd dan vrouwen.
D
Vrouwen werken vaker in deeltijd dan mannen.

Slide 15 - Quizvraag

60%
40%
30%
Hoogopgeleide vrouwen kozen in 2007 voor ..... % betaalde vorm van oppas/opvang
...% Van de laagopgeleide vrouwen kozen in 2007 voor geen opvang

Slide 16 - Sleepvraag

Wettelijke bepalingen
- Regels tussen werkgever/werknemer
- Regels speciaal voor jongeren
- Arbowet / Arbeidstijdenwet
- (soms) Recht op WW uitkering
- Minimumloon
- Bruto- en nettoloon



Slide 17 - Tekstslide

Dit is een individuele overeenkomst tussen werkgever en werknemer.
A
CAO
B
Arbeidsovereenkomst
C
Flexwerk
D
Arbeidsvoorwaarden

Slide 18 - Quizvraag

Deze wet regelt de werk- en rusttijden
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet

Slide 19 - Quizvraag

Bereken het nettoloon:
Brutoloon: €3.000, Loonbelasting: €800, sociale premies: €150.
A
€3.950
B
€2.200
C
€2.050
D
€1.950

Slide 20 - Quizvraag

Ondernemingsvormen
  • eenmanszaak
  • zelfstandige zonder personeel (zzp-er)
  • vennootschap onder firma (vof)
  • besloten vennootschap (bv)
  • naamloze vennootschap (nv)
  • stichting

Slide 21 - Tekstslide

Bij welke ondernemingsvorm is de directeur in loondienst?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
CV
D
BV

Slide 22 - Quizvraag

Aandelen zeer beperkt te koop
Niet op winst gericht
Eén eigenaar, soms personeel
Eén persoon is eigenaar/leiding
Meerdere eigenaren/samen de leiding
Aandelen zijn vrij verhandelbaar
Eenmanszaak
ZZP
VOF
BV
NV
Stichting

Slide 23 - Sleepvraag

Minimumloon

Het wettelijk vastgestelde loon dat een werkgever ten minste moet betalen aan werknemers vanaf 23 jaar.


Slide 24 - Tekstslide

Bereken het
maandloon
voor een 17 jarige.
A
€602,22
B
€632,77
C
€598,78
D
€602,217

Slide 25 - Quizvraag

Bereken het
minimumloon %
voor een 16 jarige.
A
36,9%
B
37,29%
C
34,5%
D
Werkelijk geen idee

Slide 26 - Quizvraag

Welke werknemersverzekering biedt een uitkering aan arbeidsongeschikte werknemers?
A
WIA
B
WW

Slide 27 - Quizvraag

Werkloosheid
Wat als je nou geen baan hebt / kan vinden?
- Structurele werkloosheid
- Conjuncturele werkloosheid
- Frictiewerkloosheid
- Seizoenswerkloosheid
- Regionale werkloosheid

Slide 28 - Tekstslide

Vormen van werkloosheid
Als je niet goed weet waar elke vorm voor staat, bekijk dan het volgende filmpje:

Slide 29 - Tekstslide

Noord-Limburg heeft minder werk
De toename van automatisering zorgt voor werkloosheid
De ijssalon is in de winter gesloten
Door de coronacrisis is er minder vraag naar producten, dus minder arbeid nodig
John is net klaar met z'n opleiding en zoekt werk
Structureel
Conjunctureel
Frictie
Seizoens
Regionaal

Slide 30 - Sleepvraag

Wat is geregistreerde werkloosheid?
A
Als je ingeschreven staat bij het UWV.
B
Als je niet ingeschreven staat bij het UWV.
C
Als je zwart werkt.
D
Als je wit werkt.

Slide 31 - Quizvraag

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictiewerkloosheid

Slide 32 - Quizvraag

Welke vorm van werkloosheid krijg je wanneer bedrijven zich naar het buitenland verplaatsen?
A
regionale werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
structurele werkloosheid

Slide 33 - Quizvraag

Wanneer je een tijdje per jaar niet kunt werken noem je deze werkloosheid ...
A
structurele werkloosheid.
B
seizoenswerkloosheid.
C
verborgen werkloosheid.
D
conjuncturele werkloosheid.

Slide 34 - Quizvraag

Conjuncturele werkloosheid is blijvend.
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quizvraag

Wat betekent regionale werkloosheid?
A
Werkloosheid die niet bekend is bij UWV.
B
Dat er in een bepaald seizoen meer werkloosheid is.
C
Dat er in een bepaalde provincie meer werkloosheid is.
D
Dat er geen werk is voor bepaalde opleidingen.

Slide 36 - Quizvraag

Is er hier sprake van conjuncturele werkloosheid?
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quizvraag

Rol overheid
De overheid kan veel betekenen om de
werkloosheid in een land aan te pakken, 
bijvoorbeeld:
- Investeren (zodat arbeid/kapitaal nodig is)
- Overheidsbestedingen
- Inkomstenbelasting verlagen
- BTW verlagen

Slide 38 - Tekstslide

Doel: uitleg anti-cyclisch investeren
Invester-ingen Overheid
-->
-->
-->
Minder 
werkloos- 
heid
Meer productie bedrijven
Meer vraag (door overheid)
Meer arbeid nodig

Slide 39 - Sleepvraag

Er zijn 4 productiesectoren:
  1. Primaire sector: landbouw, mijnbouw en visserij.
  2. Secundaire sector: industrie & bouw.
  3. Tertiaire sector: commerciële dienstverlening (bijv. winkels,)
  4. Quartaire sector: niet-commerciële instellingen (bijv. scholen, brandweer)



Slide 40 - Tekstslide

LET OP! Verschil in begrippen.
- ProductieFACTOREN (kapitaal, arbeid, natuur, ondernemerschap)

- ProductieSECTOREN (primaire, secundaire, tertiaire, quartiare)

SECTOREN in het mbo
(groen, economie, zorg en welzijn, techniek)

Slide 41 - Tekstslide

Timmerman is een beroep in de primaire sector.
A
juist
B
onjuist

Slide 42 - Quizvraag

Welke beroepen kom je tegen in de tertiaire sector?
A
kapper
B
boer
C
taxichauffeur
D
leraar

Slide 43 - Quizvraag

Wat hoort niet thuis in de quartaire sector?
A
ziekenhuis
B
brandweer
C
school
D
bank

Slide 44 - Quizvraag