Klas 2 - Woordenschat - Metaforen en personificaties

WELKOM

Bij Nederlands



1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM

Bij Nederlands



Slide 1 - Tekstslide

10 MIN. 
LEZEN

Slide 2 - Tekstslide

VANDAAG

  • Herhalen vorige les
  • Wat weet je nog over beeldspraak?
  • Maken Woordenschat opdr. 1, 2, 3
  • Quiz

Slide 3 - Tekstslide

Wat ga je leren vandaag?

  • Nieuwe uitdrukkingen en spreekwoorden
  • De betekenis van nieuwe woorden 

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je nog over vergelijkingen?

Slide 5 - Tekstslide

Vergelijkingen
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak
Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.











Slide 6 - Tekstslide

Wat weet je nog van de vorige keer?
Schrijf op (2 minuten): Is er in de volgende zinnen sprake van een metafoor of personificatie? 

1. De auto kwam hoestend en proestend op gang 
2. Menno kreeg op zijn vijftiende eindelijk de baard in de keel
3. Tijdens het wachten op de bus, kruipt de tijd voorbij
 

Slide 7 - Tekstslide

Beeldspraak in de politiek
Beldspraak in de politiek

Slide 8 - Tekstslide

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik 
en 
wordt gebruikt om taal aantrekkelijk en levendig te maken 

Slide 9 - Tekstslide

Vergelijkingen
Bij een vergelijking vergelijk je twee dingen (object en beeld) met elkaar.
  • Object = werkelijkheid 
  • Beeld = waar het object op lijkt 



Wat is in de vergelijking hiernaast 
het object en het beeld?











Slide 10 - Tekstslide

Metafoor
  • Een vergelijking zonder verbindingswoord en zonder object (o)
Voorbeeld: Als student woonde ik in een zwijnenstal.

  • Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn ook vaak metaforen
Voorbeeld: Daar komt de aap uit mouw.

Slide 11 - Tekstslide

Personificatie
Met een personificatie geef je een menselijke eigenschap aan
iets dat geen mens is (plant, dier, ding).
Voorbeeld: De toekomst lacht me tegemoet

Slide 12 - Tekstslide

Ik heb een gat in mijn hand
A
Ik heb geen geld om uit te geven.
B
Niemand stopt geld in mijn hand.
C
Ik geef te veel geld uit.
D
Ik laat alles uit mijn handen vallen.

Slide 13 - Quizvraag

Welk spreekwoord hoort bij de volgende betekenis?
Dat is de allerbeste kwaliteit.
A
Het mes snijdt aan twee kanten
B
Dat is het neusje van de zalm
C
Dat springt in het oog

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent....
Er met de pet naar gooien.
A
je best doen
B
niet je best doen

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent "het hart op de tong hebben" ?
A
gevoelig en verlegen zijn
B
je heel gelukkig voelen
C
iemand in verleiding brengen
D
zeggen wat in je opkomt

Slide 16 - Quizvraag

Welk spreekwoord hoort bij de betekenis: 'het levert dubbel voordeel'?
A
De laatste loodjes wegen het zwaarst
B
De woorden uit de mond halen
C
Het hart op de tong dragen
D
Het mes snijdt aan twee kanten

Slide 17 - Quizvraag

Beeldspraak in de politiek 
Schrijf de verschillende soorten beeldspraak op die Arjen Lubach hier gebruikt. 

Slide 18 - Tekstslide

Beeldspraak in de politiek 
Schrijf erachter welk soort beeldspraak het is. 

Vergelijking: object en beeld worden naast elkaar gezet 
Metafoor: vergelijking zonder object, alleen het beeld wordt genoemd 
Personificatie: menselijke eigenschappen geven aan iets dat geen mens is

Slide 19 - Tekstslide

Schrijf op: is het een vergelijking, een metafoor of personificatie? 

1. De economie is als een plantje, die moet je water geven maar de premier kwam met zo’n snoeischaar
2. Beeldspraak is het onverharde landweggetje richting media-aandacht
3. U geeft gratis bier en 70% van Nederland zegt: nee meneer Roemer niet doen, want dat gaat verkeerd
4. Hete aardappel van het Oekraïne referendum
5. Aan zijn (xenofobische) laars lappen
6. De huidige economie is als een fietser die alleen overeind blijft als hij steeds harder gaat fietsen
7. Eigen risico als een soort jojo op een neer laten gaan
8. Mensen in de bijstand moeten door steeds hogere hoepels heen springen
9. Meneer Roemer gooit een mega bom op Nederland
10. De kloof is inmiddels een ravijn
11. Megafoon van het ongenoegen
12. Wolk van pessimisme
13. Olifant met rode nagels
14. Kaboutertjes die dit gaan betalen
15. Ketelmuziek



Slide 20 - Tekstslide

Schrijf op: is het een vergelijking, een metafoor of personificatie? 

1. De economie is als een plantje, die moet je water geven, maar de premier kwam met zo’n snoeischaar = vergelijking
2. Beeldspraak is het onverharde landweggetje richting media-aandacht = vergelijking
3. U geeft gratis bier en 70% van Nederland zegt: nee meneer Roemer niet doen, want dat gaat verkeerd = metafoor 
4. Hete aardappel van het Oekraïne referendum = metafoor 
5. Aan zijn (xenofobische) laars lappen = metafoor (spreekwoord)
6. De huidige economie is als een fietser die alleen overeind blijft als hij steeds harder gaat fietsen = vergelijking
7. Eigen risico als een soort jojo op een neer laten gaan = vergelijking
8. Mensen in de bijstand moeten door steeds hogere hoepels heen springen = metafoor
9. Meneer Roemer gooit een mega bom op Nederland = metafoor 
10. De kloof is inmiddels een ravijn = vergelijking/metafoor 
11. Megafoon van het ongenoegen = metafoor 
12. Wolk van pessimisme = personificatie 
13. Olifant met rode nagels in een aardbeienveld = vergelijking  
14. Kaboutertjes die dit gaan betalen = metafoor 
15. Grenzen dicht en lagere belastingen is ketelmuziek = vergelijking 



Slide 21 - Tekstslide

Wat heb je geleerd vandaag?
  • Nieuwe uitdrukkingen en spreekwoorden
  • De betekenis van nieuwe (spreek)woorden









Slide 22 - Tekstslide