2x BME - Les 8 grammatica zinsontleding

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Wat weet je nog van samengestelde zinnen? (10 minuten)
  • Zelfstandig werken (20 minuten)
  • Nieuw onderdeel: woordsoorten, instructie (10 minuten)
  • Zelfstandig werken (25 minuten)
  • Spelletje (tijd die over is)

Slide 2 - Tekstslide

Oefenen!
Wat? Opdracht 7, 8 en 9 (blok 4) + opdracht 6 (blok 5)
Geluid? eerst 15 minuten in stilte, laatste 5 minuten fluisteren
Hoe? In je schrift
Hulp? Na 15 minuten, steek je hand op
Tijd? 20 minuten
Klaar? Opdracht 2 (blok 6)

timer
20:00

Slide 3 - Tekstslide

Doelen
Je kent straks weer: lidwoorden, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, voorzetsel, persoonlijk voornaamwoord

Je leert: bezittelijk, wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Wie weet het?
- Wat zijn de lidwoorden?
- Wat is een zelfstandig naamwoord?
- Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
- Wat is een voorzetsel?

Slide 5 - Tekstslide

Lidwoord
Er zijn 3 lidwoorden: de, het en een

Let op bij het!!
Alleen als er een zelfstandig naamwoord bij staat, is het een lidwoord.
Het regent --> geen lidwoord.
Het rode kleedje ligt op de grond --> wel lidwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een dier, mens, plant, ding en  gevoel
Voor een zelfstandig naamwoord kan je altijd een lidwoord  zetten.
Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden.


Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Voorbeeld: de kamer

Je kan een zelfstandig naamwoord verkleinen:
Het kamertje 
Je kan een zelfstandig naamwoord in meervoud en enkelvoud zetten:

Slide 8 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.
• Het spannende boek.
• Het woordje 'spannende' zegt iets over het boek.

Slide 9 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
Meer werkwoorden in de zin?
Dan is er (minstens) één het hulpwerkwoord.
Het hulpwerkwoord geeft "hulp" aan het zelfstandige werkwoord. 
Het hulpwerkwoord heeft zelf geen duidelijke betekenis. 

Slide 10 - Tekstslide

ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)
  • Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Het zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet. Du het geeft aan wat er 'gebeurt' in de zin 
  • Het zelfstandig werkwoord kan als enige werkwoord in een zin staan. 
  • Er staat maar één zelfstandig werkwoord in een zin. 
  • Je kunt het zelfstandig werkwoord niet weglaten uit de zin 

Hij loopt naar huis/ Hij is naar huis gelopen/ Hij wilde naar huis lopen 


Slide 11 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (I)

- een zin kan niet zonder een zelfstandig werkwoord (zww)

- als een zelfstandig werkwoord weggelaten wordt in een zin, dan klopt de zin niet meer


- zelfstandige werkwoorden kun je niet weglaten in een zin

- hulpwerkwoorden kan je weglaten in een zin

Slide 12 - Tekstslide

Voorzetsel
  • Een woord is een voorzetsel als je het kunt plaatsen voor:
de kast
het feest

Slide 13 - Tekstslide

kastwoorden
  • je kunt het voorzetsel voor 'de kast' zetten
  • Op, naast, onder, in, tussen, voor
feestwoorden:
  • je kunt ze voor 'het feest' zetten
  • Tijdens, sinds, tot, vanwege

Slide 14 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
ik jij hij zij wij jullie
mij jou haar hem ons
mijn jouw zijn haar ons

Slide 15 - Tekstslide

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) vervangt een zelfstandig naamwoord en verwijst naar een persoon, dier of ding.




 
Dat vriendinnetje van hem doet mij aan jou denken, want ze heeft net zulk haar als jij.

Slide 16 - Tekstslide

Wederkerende voornaamwoorden
Vul de volgende zinnen aan: 

Ik heb ... verslapen. 
Hij heeft ... gisteren vergist. 
Wij hebben ... in het nauw gewerkt.

Slide 17 - Tekstslide

Wederkerende voornaamwoorden
De wederkerende voornaamwoorden zijn: me, je, u, zich, ons en jullie.

Slide 18 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
Wederkerige voornaamwoorden zijn: elkaar en mekaar (en elkander) 

Slide 19 - Tekstslide

Oefenen!
Wat? Blok 1 (blz 23): opdracht 12 (vraag 1) + opdracht 14 t/m 18
Geluid? eerst 15 minuten in stilte
Hoe? In je schrift
Hulp? 
Tijd? 15 minuten
Klaar? Blok 2 (blz 81) opdracht 8

timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide