Voor een lidwoord met een zelfstandig naamwoord kan een voorzetsel staan.
Een voorzetsel kun je voor 'de kast' zetten:
op de kast, achter de kast of voor 'de kast' in de kast, tijdens de vakantie, na de vakantie.
Misschien ken je het beter als 'kastwoordjes'.
Voorzetsels zijn meestal kleine woordjes. Ze geven vaak een plaats, tijd of reden aan.