Openingsles 3

Willkommen

im Deutschunterricht

Wat is een lidwoord?

1. de, het, een
2. der, die, das, ein, eine
3. huis, straat, mens
4. rood, groot, mooi

Wanneer gebruik je ook alweer 'der'?

1. Bij mannelijke woorden (Mann)
2. Bij vrouwelijke woorden (Frau)
3. Bij onzijdige woorden (Kind)
4. Bij meervoud (Tiere)

Wanneer gebruik je ook alweer 'die'?

1. Bij mannelijke woorden (Mann)
2. Bij vrouwelijke woorden (Frau)
3. Bij onzijdige woorden (Kind)
4. Bij meervoud (Tiere)

Wanneer gebruik je ook alweer 'das'?

1. Bij mannelijke woorden (Mann)
2. Bij vrouwelijke woorden (Frau)
3. Bij onzijdige woorden (Kind)
4. Bij meervoud (Tiere)

Übersicht

mannelijk	vrouwelijk	onzijdig	meervoud
der Mann	die Frau	das Kind	die Tiere

ich

du

er-sie-es

wir

ihr

sie - Sie

bin

bist

ist

sind

sind

seid

ich

du

er-sie-es

wir

ihr

sie - Sie

habe

hast

hat

haben

haben

habt

ich

du

er-sie-es

wir

ihr

sie - Sie

wohne

wohnst

wohnt

wohnen

wohnt

wohnen

Naamvallen!
Wanneer 1e en 4e naamval?

De naamvallen:

1e naamval is de 'normale vorm'
Ich heiße Johanna.

4e naamval na een voorzetsel
óf bij een lijdend voorwerp

Das Buch ist für mich.

Johanna liebt mich.

mich	mij
dich	jou
ihn	hem
sie	haar
es	het
uns	ons
euch	jullie
sie	hen
Sie	u

ich	ik
du	jij
er	hij
sie	zij
es	het
wir	wij
ihr	jullie
sie	zij
Sie	u

Eerste naamval: de gewone vorm.

<====

Vierde naamval: na

für - durch - gegen - ohne - um

Lijdend voorwerp.

====>

Wat wollt ihr dieses Jahr lernen bei Deutsch?