5.5 & 5.6 woordsoortbenoeming & voornaamwoorden

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 5.5 & 5.6
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 5.5 & 5.6
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands op tafel op bladzijde 220.


Huiswerk controle:
5.3 en 5.4 opdracht 1 t/m 4
 

Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoelen
Aan het eind van deze les:
- kun je de wederkerende voornaamwoorden in een zin benoemen
- kun je het wederkerig voornaamwoord in een zin benoemen 

Slide 3 - Tekstslide

3. Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie.
Je maakt zelfstandig les 5.5 en 5.6 opdracht 5 t/m 8 en 10 op blz 220 t/m 223
Jessica, Gijs, Jochem & Jamie

- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag. 
Krystian, Jaysen, Niek & Zouhir

- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten. 
n.v.t.

Slide 4 - Tekstslide

Mini-check
Leerlingen in het basis en intensief arrangement doen mee met de mini-check. 

Slide 5 - Tekstslide

Woordsoortbenoeming
Rens collecteert morgen voor een goed doel.
ww
lw
bnw
znw
vz
blijft over
Rens
collecteert
voor
een
goed
doel.
morgen

Slide 6 - Sleepvraag

Wat zijn de WEDERKERENDE voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, zij, wij, jullie
B
de, het, een
C
me, je, zich, ons
D
hij, hem, ze, zij, haar

Slide 7 - Quizvraag

Het WEDERKERIG voornaamwoord bestaat uit de woorden:
A
iemand/ iemands
B
elkaar / elkaars
C
niemand / niemands

Slide 8 - Quizvraag

Wie maakt wat:
3 vragen goed? Ga zelfstandig aan de slag:
les 5.5 en 5.6 opdracht 5 t/m 8 en 10 op blz 220 t/m 223

De rest doet mee met de instructie.

Slide 9 - Tekstslide

4. Instructie
Lees en kijk mee naar de volgende dia. 

Slide 10 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Wederkerend voornaamwoord
wederkerend voornaamwoord
voorbeeld
eerste persoon ev.
me
ik schaam me
tweede persoon ev.
je
u
jij schaamt je
derde persoon ev. 
zich
u schaamt u (zich)
eerste persoon mv. 
ons
wij schamen ons
tweede persoon ev.
je
u
jullie schamen je
u schaamt u (zich) 
derde persoon
zich
zij schamen zich

Slide 13 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
Het wederkerig voornaamwoord is elkaar.  
Het wederkerig voornaamwoord verwijst naar meer personen.

voorbeeld:
De boksers wilden elkaar niet te veel bezeren.

Slide 14 - Tekstslide

Herhaling woordsoorten
Je kunt de verschillende woordsoorten nu teruglezen

Slide 15 - Tekstslide

Werkwoorden
Alle woorden die je kunt doen

Bijv: 
lopen, fietsen, rennen

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
= Mensen, dieren dingen.

Voor een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord zetten. 

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 17 - Tekstslide

Bijvoeglijk 
naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 18 - Tekstslide

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: 

de, het, een.





Slide 19 - Tekstslide

Voorzetsels (vz)
Voorzetsels zijn woorden die voor een lidwoord of zelfstandig naamwoord kunnen staan. Ze helpen om de precieze plaats, richting of tijd aan te geven.

Om erachter te komen of het een voorzetsel is, kun je het voor een zelfstandig naamwoord plaatsen, zoals: ... de kamer, ... de kast, ... de kooi. 

Een voorzetsel is nooit een los zinsdeel. 

Slide 20 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden (pers. vnw)
Enkelvoud
onderwerpsvorm
voorwerpsvorm
1e persoon
ik
me/mij
2e persoon
je/jij
je/jij
u
3e persoon
hij
hem
ze/zij
ze/haar
het
het
Meervoud
onderwerpsvor,
voorwerpsvorm
1e persoon
wij
ons
2e persoon
jullie
jullie
u
u
3e persoon
ze/zij
ze/hen/hun

Slide 21 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.



Slide 22 - Tekstslide

5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
Krystian, Jaysen, Niek & Zouhir: Je maakt zelfstandig les 5.5 en 5.6 opdracht 5 t/m 8 en 10 op blz 220 t/m 223

Wie heeft nog extra instructie/leeshulp nodig (intensief)?
Had je alle vragen van de mini-check fout?  Wij maken samen opdracht 7 (volgende slide).

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Lees goed de gele stukjes theorie. 
Je maakt zelfstandig les 5.5 en 5.6 opdracht 5 t/m 8 en 10 op blz 220 t/m 223



Ben je klaar? 
1. Nakijken en verbeteren
2. Lezen in een leesboek. 

 
timer
1:00

Slide 25 - Tekstslide

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- kun je de wederkerende voornaamwoorden in een zin benoemen?
- kun je het wederkerig voornaamwoord in een zin benoemen?

Slide 26 - Tekstslide

8. Huiswerk & Toetsen
Huiswerk:
Woensdag 17 april
5.5 en 5.6 opdracht 5 t/m 8 en 10
Toetsen:
-

Slide 27 - Tekstslide