Grammatica-woordsoorten-periode 3

grammatica
woordsoorten
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

grammatica
woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je nog?

Slide 2 - Open vraag

Wat moet je kennen/kunnen?

- znw
- bnw
- blw/olw
- vz
- hww/zww/kww
- bw
- ns vw

- os vw
- pers. vnw
- bez. vnw
- wk vnw
- wkg vnw
- aw. vnw
- vr. vnw
- betr. vnw

Slide 3 - Tekstslide

(Sven) is gisteren naar school gefietst.
A
zn
B
bn
C
bw
D
vz

Slide 4 - Quizvraag

Sven (is) gisteren naar school gefietst.
A
hww
B
zww
C
kww
D
vz

Slide 5 - Quizvraag

Sven is gisteren (naar) school gefietst.
A
zn
B
bn
C
bw
D
vz

Slide 6 - Quizvraag

Sven is gisteren naar (school) gefietst.
A
zn
B
bn
C
bw
D
vz

Slide 7 - Quizvraag

Sven is gisteren naar school (gefietst).
A
zn
B
hww
C
zww
D
kww

Slide 8 - Quizvraag

Mijn (nichtje) schijnt erg groot te zijn geworden.
A
zn
B
hww
C
zww
D
kww

Slide 9 - Quizvraag

Mijn nichtje (schijnt) erg groot te zijn geworden.
A
zn
B
hww
C
zww
D
kww

Slide 10 - Quizvraag

Mijn nichtje schijnt erg (groot) te zijn geworden.
A
zn
B
bw
C
bn
D
vz

Slide 11 - Quizvraag

Mijn nichtje schijnt erg groot te (zijn) geworden.
A
hww
B
zww
C
kww
D
bw

Slide 12 - Quizvraag

Mijn nichtje schijnt erg groot te zijn (geworden).
A
hww
B
zww
C
kww
D
bw

Slide 13 - Quizvraag

Zww / hww / kww? (ww + afkorting)
Ik kampeer graag in de zomervakantie.

Slide 14 - Open vraag

Zww / hww / kww? (ww + afkorting)
Ik ga graag kamperen in de zomervakantie.

Slide 15 - Open vraag

Zww / hww / kww? (ww + afkorting)
Ik zou het liefst gekampeerd willen hebben in de zomervakantie.

Slide 16 - Open vraag

Zww / hww / kww? (ww + afkorting)
Ik heb niet vaak gekampeerd, dus een echte campingfanaat zal ik nooit worden.

Slide 17 - Open vraag

Maak oefening B3 & B5.

Slide 18 - Tekstslide

Welke woordsoort vind je nog lastig?
olw/blw
bn
zn
hww
zww
kww
vz
geen

Slide 19 - Poll

Het bijwoord
Kan iets zeggen over elke woordsoort, maar niet over een zn (dan is het een bn). 

Ik fietste snel naar huis.
Gisteren heb ik me ook erg verveeld.
Wanneer geef je daar weer een optreden?

Slide 20 - Tekstslide

Waarschijnlijk is het gewoon nog zo gegaan ook.
Bijwoorden?

Slide 21 - Open vraag

Maak oefening B6.

Slide 22 - Tekstslide

Voornaamwoorden:
 
- persoonlijk voornaamwoord
- bezittelijk voornaamwoord
- wederkerend voornaamwoord
- wederkerig voornaamwoord

Slide 23 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
Alle woorden die verwijzen naar personen (geen namen):

ik, jij, hij, zij, het, wij, hun, hen, ons, u etc.

Ik loop op straat.
Zij geeft haar boek aan ons

Slide 24 - Tekstslide

pers. vnw
Wij hebben hun een cadeau gegeven.

Slide 25 - Open vraag

bezittelijk voornaamwoord
- Er volgt een bezit. 

mijn (fiets), jouw (fiets), uw, onze, hun, jullie

Geef me jouw boek eens even. 
Uw auto staat daar geparkeerd.

Slide 26 - Tekstslide

bez. vnw
Hebben jullie zijn moeder gezien?

Slide 27 - Open vraag

wederkerend voornaamwoord
- keert weder = komt weer terug
Er wordt een persoon genoemd. Later in de zin wordt die persoon nog een keer genoemd met een ander woord.
me, je, jullie, ons, zich etc.

- Hij (pers. vnw) schaamt zich (wk vnw).
- Was je (pers. vnw) je (wk vnw) zo nog even?

Slide 28 - Tekstslide

wk vnw
Bij het schillen van de appels heb ik me gesneden.

Slide 29 - Open vraag

wederkerig voornaamwoord 
elkaar, mekaar, elkander 

Wij hebben elkaar een knuffel gegeven. 
elkaar = wkg

Slide 30 - Tekstslide

Geven jullie elkaar de antwoorden?

Slide 31 - Open vraag

aanwijzend voornaamwoord
Woordjes waarmee je dingen aan kunt wijzen.

'Die, dat, dit, deze, zulke, zo'n, datgene, diegene

Heb jij dat meisje zien fietsen?
dat = aw. vnw

Slide 32 - Tekstslide

a. vnw
Deze schoenen heb ik vorige week gekocht.

Slide 33 - Open vraag

Vragend voornaamwoord (vr. vnw)
Wie, wat, welke, wat voor (een)

Wie gaat er vanavond mee?
Wie = vr. vnw

Let op: woorden zoals 'waar' 'wanneer' en 'waarom' zijn bijwoorden. 

Slide 34 - Tekstslide

vr. vnw
Weet jij welke filmster een Oscar heeft gewonnen?

Slide 35 - Open vraag

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw) heeft betrekking op iets dat eerder is genoemd. Meestal staat het antecedent (het woord of de woordgroep waar het betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst) direct ervoor. De meest voorkomende betrekkelijke voornaamwoorden zijn “die” en “dat”.

De bal die in de tuin ligt, is van mij. “die” is een betr. vnw.
   Het meisje dat daar loopt, is mijn nichtje. “dat” is een betr. vnw.

Slide 36 - Tekstslide

Die en dat
“Die” en “dat” kunnen ook aanwijzende voornaamwoorden zijn. 

Dat kind dat in de kleuterklas zit, heet Lisa. 

Eerste “dat”  =  aanwijzend voornaamwoord, 
Tweede “dat” =  betrekkelijk voornaamwoord.

Slide 37 - Tekstslide

Wie en wat
 Als je “wie” kunt vervangen door “degene die” of als je “wat” kunt vervangen door “datgene dat” heb je te maken met betrekkelijke voornaamwoorden.
  
- Wie als eerste aankomt, heeft gewonnen. “Wie” is een betr. vnw.
  -  Wat op tafel ligt, is niet van mij. “Wat” is een betr. vnw.

Slide 38 - Tekstslide

Wat
“Wat” is ook een betrekkelijk voornaamwoord als het verwijst naar woorden als “iets, niets en alles” en als het verwijst naar een hele zin.
  
- Dana is blij met alles wat ze heeft gekregen.
   - Thijs heeft een onvoldoende gehaald, wat hij erg vervelend vindt.

Slide 39 - Tekstslide

Betr. vnw?
Je mag alle boeken die op lezenvoordelijst.nl staan lezen.

Slide 40 - Open vraag

(Wat) hij toen zei, ben ik nooit vergeten.
A
a. vnw
B
betr. vnw
C
vr. vnw

Slide 41 - Quizvraag

Is dat alles wat (we) nodig hebben?
A
a. vnw
B
betr. vnw
C
vr. vnw
D
pers. vnw

Slide 42 - Quizvraag

Is (dat) alles wat we nodig hebben?
A
a. vnw
B
betr. vnw
C
vr. vnw
D
pers. vnw

Slide 43 - Quizvraag

Is dat alles (wat) we nodig hebben?
A
a. vnw
B
betr. vnw
C
vr. vnw
D
pers. vnw

Slide 44 - Quizvraag

Snap je hoe je het betrekkelijk voornaamwoord kunt vinden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll

(Wat) ga je daar doen?
A
a. vnw
B
betr. vnw
C
vr. vnw

Slide 46 - Quizvraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 47 - Open vraag

Slide 48 - Video

Slide 49 - Video