H6 betr. vnw les 2

Planning
* 10 min. lezen in je leesboek
* klassikaal nakijken huiswerk
* planning so woordsoorten
* extra oefenen; keuzeopdrachten
timer
10:00
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning
* 10 min. lezen in je leesboek
* klassikaal nakijken huiswerk
* planning so woordsoorten
* extra oefenen; keuzeopdrachten
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les kan je de woordsoort betrekkelijk voornaamwoord herkennen en benoemen. 

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 1
  1. De aanvoerder rekende op hen die - betr.vnw → hen hem in de strijd trouw waren gebleven.
  2. Wie - betr.vnw (m.i.a.) niet durft te vliegen, kan dat beter ook maar niet doen.
  3. Mijn broer leert alleen het deel van de stof dat - betr.vnw → deel nodig is om een zes te halen.
  4. De struiken van Matt staan in bloei, wat - betr.vnw → De struiken van Matt staan in bloei deze tuinman zichtbaar goed doet.
  5. Van die stapel ken ik alleen dit boek, dat - betr.vnw → boek over de planeet Venus gaat.
  6. Aan iemand die - betr.vnw → iemand zo loslippig is, moet je geen geheimen toevertrouwen.
  7. Op het jubileumfeest komen alleen de clubleden die - betr.vnw → clubleden meer dan tien jaar lid zijn.
  8. Van wat - betr.vnw (m.i.a.) jullie daar gehoord hebben, mag je niets aan anderen doorvertellen.

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 2
  1. Max had een vijf voor het werkstuk dat hij maakte, wat hij erg vervelend vond.
  2. Wie het bruidsboeket vangt, is de volgende die in het huwelijk treedt.
  3. Dat verwende jongetje schijnt alles te krijgen wat hij maar wil hebben.
  4. Van wie heb je die omafiets gekregen waarop jij altijd naar school rijdt?
  5. De koning kon alleen bouwen op wie gezworen hadden hem trouw te zijn.
  6. Het gouden horloge dat Jonas cadeau gekregen had, was al snel kapot.
  7. De werknemers deden niets meer dan dat wat van hen gevraagd werd.
  8. Met een jongen die ik kende, liep ik naar het huisje dat ik gehuurd had.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 3
  1. blw – zn – betr.vnw – pers.vnw – zww – hww, kww – bw – bn.
  2. Het boek dat ik gelezen heb, is erg interessant.
  3. vz – aanw.vnw – zn – zww – olw – zn, betr.vnw – olw – bn – zn – hww – kww.
  4. In dit dorp woont een jongen, die een bekende rapper is geworden.
  5. zww – pers.vnw – onbep.vnw – vz – betr.vnw – pers.vnw – hww – hww – zww?
  6. Ken jij iemand met wie je zou willen samenwonen?
  7. betr.vnw m.i.a. – vz – olw – zn – zww, hww – bw – bw – zww – vz – olw – zn.
  8. Wie op een boerderij woont, moet vaak ver fietsen naar een winkelcentrum.
  9. vr.vnw – kww – blw – bn – betr.vnw – pers.vnw – bw – zww – hww?
  10. Wat is het mooiste wat jullie ooit gezien hebben?

Slide 5 - Tekstslide

Planning SO

SO grammatica woordsoorten
maandag 20-02 (2e lesuur)

Zelfstandig naamwoord
Lidwoorden
Bijvoeglijk naamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Voorzetsel
Koppelwerkwoord
Hulpwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Voegwoord
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Keuzeopdrachten
Je kiest uit:
* extra lesoefeningen betr.vnw
* opdrachten De Brug grammatica woordsoorten 
timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn...
A
die, dat, zus, zo
B
zijn, haar, ons
C
die, dat, wie , wat
D
hij, zij, wij

Slide 8 - Quizvraag

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Hij zei iets ... ik niet begreep.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een zin met een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Die jongen daar is mijn neefje.
B
De jongen, die daar loopt, is mijn neefje
C
Hoe heet die jongen?
D
Dat jongetje is mijn neefje.

Slide 10 - Quizvraag

Een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent is...
A
Hetgeen waar een betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst.
B
Een betrekkelijk voornaamwoord dat nergens naar verwijst.
C
Een betrekkelijk voornaamwoord waar het antecedent al in zit.
D
Dat wat voor het betrekkelijk voornaamwoord staat.

Slide 11 - Quizvraag


Wat zijn / doen betrekkelijke voornaamwoorden?
A
Verwijzen naar een eerder genoemd woord in de zin.
B
Woorden waar je de, het of een voor kan zetten.
C
Alle werkwoorden in een zin.
D
Ze geven informatie over het zelfstandig naamwoord.

Slide 12 - Quizvraag

Alles wat ik je heb verteld was zinvol. Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
A
Alles
B
wat
C
verteld
D
zinvol

Slide 13 - Quizvraag

Welke vragen heb je nog?

Slide 14 - Open vraag

Ik kan het betrekkelijk voornaamwoord herkennen en benoemen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 15 - Poll

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll