Gisteren hebben we het gehad over zelfstandige en hulpwerkwoorden. Noteer van de onderstaande zinnen de werkwoorden en welke soort het is.
Een hww of een zww. 1. Ik heb gisteren voor Jacqueline een grote taart gekocht.
2. Mijn moeder heeft gister mijn slaapkamer moeten schoonmaken.
3. Peter heeft sindskort een nieuw trucje geleerd bij voetbal.
4. Bij de ijssalon zou je hele lekkere ijsjes kunnen kopen.
5. Madelief zal wel verlof willen krijgen voor de bruiloft.