a Mening: Ik vind het belangrijk om zo min mogelijk vlees te eten.
Argument: Ik heb het idee dat veeteelt slecht is voor het milieu.
b Mening: Je kunt maar beter een paracetamol nemen.
Argument: Je bent verkouden.
c Mening: Het is verstandig een regenjas mee te nemen.
Argument: Het regent.
d Mening: Je moet goed leren vanmiddag.
Argument: Morgen krijg je een toets.
e Mening: Het is een slecht idee om immigranten vijandig te behandelen.
Argument: Integratie van nieuwe bevolkingsgroepen werkt beter als zij met open armen ontvangen worden.
f Mening: Je moet snel die tickets kopen.
Argument: De concerten van Ed Sheeran zijn namelijk altijd snel uitverkocht.
g Mening: Bij een blokuur zou iedereen tussendoor even een rondje door het lokaal moeten lopen.
Argument: Stil zitten is erg slecht.