Korte herhaling grammaire 1+2

avoir = hebben
être = zijn
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

avoir = hebben
être = zijn

Slide 1 - Tekstslide

Elle ... une fille.
A
es
B
est
C
sont
D
sommes

Slide 2 - Quizvraag

Martien et Erica ... un château.
A
a
B
avez
C
ont
D
avons

Slide 3 - Quizvraag

Tu ... sympa. (être)

Slide 4 - Open vraag

Léa ... un chien. (avoir)

Slide 5 - Open vraag

Je/J' ... douze ans.
A
suis
B
ai

Slide 6 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er
Stap 1: haal -er van het werkwoord af
Stap 2: voeg de juiste uitgang toe > e/es/e/ons/ez/ent

Slide 7 - Tekstslide

Elles ... le chocolat. (aimer)

Slide 8 - Open vraag

Le prof ... le cours. (donner)

Slide 9 - Open vraag

Vous ... une pomme. (manger)

Slide 10 - Open vraag

Je ... un film. (regarder)

Slide 11 - Open vraag

Grammaire II
  • Passé composé
  • Hulpwerkwoord
  • Voltooid deelwoord
  • DUS! Twee werkwoorden
  • Voltooid deelwoord verandert niet!
  • Kan wel een uitgang krijgen als het HWW een vorm van être is. 

Slide 12 - Tekstslide

Passé composé

Slide 13 - Tekstslide

timer
1:30
avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 14 - Sleepvraag

On a habité
A
présent
B
passé composé

Slide 15 - Quizvraag

Ma mère demande
A
présent
B
passé composé

Slide 16 - Quizvraag

nous habitons
A
présent
B
passé composé

Slide 17 - Quizvraag

elle a regardé
A
présent
B
passé composé

Slide 18 - Quizvraag

nous avons écouté
A
présent
B
passé composé

Slide 19 - Quizvraag

Uit hoeveel delen bestaat Passé Composé?
A
1
B
2

Slide 20 - Quizvraag

Jullie hebben Parijs bezocht.
A
Vous avez visité Paris.
B
Vous allez visiter Paris.
C
Vous visitez Paris.
D
Vous avez visiter Paris.

Slide 21 - Quizvraag

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 22 - Quizvraag

Zet in de passé composé.
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 23 - Quizvraag