1F verslag 3.6

Goedemorgen allemaal!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Goedemorgen allemaal!

Slide 1 - Tekstslide

Zin in de vakantie?
A
Ja!
B
Nee!
C
Een beetje!
D
Ja, maar ik ga de lessen Nederlands wel missen.

Slide 2 - Quizvraag

Lesdoelen van vandaag:
je leert de regels voor het maken van een verslag
je kan de regels voor het maken van een verslag toepassen
- je leert waar 5W1H voor staat

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

de politie kwam
De buschauffeur rijdt haar route. En toen zag de buschauffeur  een peuter lopen langs de weg. En toen stopte de buschauffeur  de bus. En toen stapte de buschauffeur uit. En toen pakte de buschauffeur de peuter. En toen belde de buschauffeur de politie. En toen kwam de politie de peuter ophalen.

Slide 5 - Tekstslide

wat zou jij veranderen aan het verslag?
A
de titel
B
ik zou verwijswoorden gebruiken
C
niet zo vaak "en toen" gebruiken
D
alles

Slide 6 - Quizvraag

wat vind jij een pakkende titel bij het filmpje?
A
buschauffeur is boos
B
buschauffeur heeft een speciale werkdag
C
buschauffeur is verdrietig
D
buschauffeur redt peuter

Slide 7 - Quizvraag

de regels voor een verslag:
- pakkende titel
- eerste alinea --> waar gaat het over?
- gebruik: eerst - daarna - vervolgens - ten slotte - toen

Slide 8 - Tekstslide

gebruik de goede volgorde en de woorden:
  • eerst
  • daarna
  • vervolgens
  • ten slotte
  • toen 

Slide 9 - Tekstslide

Buschauffeur redt peuter
Een buschauffeur was haar route aan het rijden. Opeens zag zij langs de weg in de ijzige kou een peuter zag lopen. De peuter had alleen een rompertje aan. De buschauffeur zette eerst de bus langs de weg. Daarna liep zij snel naar de peuter. Terug in de bus belt zij de politie. Een passagier geeft vervolgens haar jas zodat de peuter warm blijft. Toen viel de peuter uitgeput in slaap. Tenslotte kwam de politie de peuter ophalen.

Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn de regels voor een verslag?

je gebruikt:
A
een pakkende tekst
B
in de 1e alinea staat waar het over gaat
C
gebruik woorden als eerst, daarna, ten slotte

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn 5W1H-vragen?
Dit zijn de antwoorden op de 5W1H-vragen:
 1- Wie ?
 2- Wat ?
 3- Waar ?
 4- Wanneer ?
 5- Waarom ? en 1- Hoe ?

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn 5W1H-vragen?
Dit zijn de antwoorden op de 5W1H-vragen:
 1- Wie: de buschauffeur
 2- Wat: ziet peuter lopen
 3- Waar: buiten bij de bus
 4- Wanneer: tijdens rijden van route
 5- Waarom en Hoe: verdwaalde peuter  loopt alleen buiten

Slide 13 - Tekstslide

Lesdoelen van vandaag:
  • je leert de regels voor het maken van een verslag 
  • je kan de regels voor het maken van een verslag toepassen
  • je leert waar 5W1H voor staat

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Vragen???

Slide 16 - Tekstslide

Carnaval quiz

Slide 17 - Tekstslide

Wat betekent het woord carnaval?
A
Vaarwel feest
B
Vaarwel bier
C
Vaarwel vlees
D
Vaarwel

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer werd carnaval voor het eerst gevierd?
A
Gouden eeuw
B
Middeleeuwen
C
prehistorie
D
1950

Slide 19 - Quizvraag

Waar wordt carnaval in Nederland het meest gevierd?
A
Overal in Nederland
B
In Eindhoven
C
In het zuiden van Nederland
D
In Den Bosch

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn de carnavalskleuren van Eindhoven?
A
geel en rood
B
oranje en blauw
C
roze en rood
D
groen en rood

Slide 21 - Quizvraag

Fabrizio
Big Benny
Beppie Kraft

Slide 22 - Sleepvraag

Op welke dag is carnaval afgelopen?
A
zondag
B
dinsdag
C
maandag
D
woensdag

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Wat zingen ze in het refrein?
'Sie hatte...
A
ze heeft geen schoenen meer aan
B
ze heeft nu schoenen aan
C
ze heeft geen schoenen
D
ze heeft alleen nog schoenen aan

Slide 25 - Quizvraag

Wie is de baas tijdens carnaval?
A
raad van elf
B
alle kinderen
C
Prins Carnaval
D
Prinses Carnaval

Slide 26 - Quizvraag

Hoe groet je iemand tijdens carnaval?
A
Hello, hello
B
Goedendag
C
Alaaf!
D
hihahahi

Slide 27 - Quizvraag

Waar vier jij (normaal) altijd carnaval?
A
Dorp
B
Stad
C
Buiten
D
Thuis

Slide 28 - Quizvraag

In welke taal (behalve NL) worden de meeste carnavalsliedjes gezongen?
A
Engels
B
Frans
C
Duits
D
Belgies

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Video

Wat zijn carnavalkrakers?
A
Dan wordt er gekraakt bij carnaval.
B
Liedjes die je heel veel hoort tijdens carnaval.
C
Dan hoor je je botten kraken als je danst.

Slide 31 - Quizvraag

Hoe noem je de woensdag na carnaval
A
Kruisjeswoensdag
B
Haringhapwoensdag
C
Aswoensdag
D
Waswoensdag

Slide 32 - Quizvraag

Wat doe je na carnaval?
A
Uitkateren
B
Bidden
C
Vasten
D
Naar de kerk gaan

Slide 33 - Quizvraag

Met welk feest wordt de vastenperiode afgesloten?
A
Pasen
B
Hemelvaart
C
Pinksteren
D
Kerst

Slide 34 - Quizvraag

Hoe heet Eindhoven tijdens carnaval?
A
Lampegat
B
Lempkesstad
C
Tiswah
D
Tietveurfun

Slide 35 - Quizvraag

Vier jij carnaval (normaal gesproken)?
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag

Juf Daniëls en juf Van Dongen wensen jullie allemaal een fijne carnavalsvakantie!

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide