In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Waar hebben wij het vorige week over gehad?
Slide 1 - Tekstslide
Sleep de afbeeldingen naar het juiste hokje. Is het wel of niet representatief?
Wel representatief
Niet representatief
Slide 2 - Sleepvraag
Een secretarieel moet representatief zijn. Wat betekent ‘representatief’?
A
Dat je aardig en klantvriendelijk bent
B
Dat je de omgangsregels die gelden in het bedrijf kunt toepassen.
C
Dat je het bedrijf en alle medewerkers goed kent.
D
Dat je met je uiterlijk en gedrag laat zien dat je bij het bedrijf hoort.
Slide 3 - Quizvraag
Geef aan of de stellingen juist of onjuist zijn. Stelling I Bedrijfskleding kan de veiligheid van het personeel vergroten. Stelling II Bedrijfskleding zorgt ervoor dat personeel herkenbaar is.
A
Alleen stelling I is juist.
B
Alleen stelling II is juist.
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist.
Slide 4 - Quizvraag
Wat is informeel taalgebruik?
A
Taal gebruiken die je met je baas spreekt
B
Praten met bijvoorbeeld u, en nette woorden
C
Praten op een correcte manier.
D
Taal gebruiken zoals je gewend bent met familie of vrienden onder elkaar
Slide 5 - Quizvraag
Wat hoort niet in de inleiding van een brief?
A
De aanleiding
B
Het onderwerp van de brief
C
De conclusie
Slide 6 - Quizvraag
Waar gaan we het
vandaag over hebben?
- Wat is Ergonomie?
- Waar staat ARBO wet voor?
- Wat betekent 'Het nieuwe werken'?
Slide 7 - Tekstslide
Ergonomisch werken
Kijk eens naar deze twee plaatjes, zie je verschillen?
Slide 8 - Tekstslide
Wat betekent ergonomisch?
A
Een veilige werkplek.
B
Comfortabel en goed voor het lichaam.
C
Inspanning van het lichaam.
Slide 9 - Quizvraag
wel ergonomisch
niet ergonomisch
Slide 10 - Sleepvraag
Wat is: ARBO-wet?
A
Arbeid Rond Betere Omstandigheden Wet
B
Arbeid Bijzondere Omstandigheden Wet
C
Arbeids Omstandigheden Wet
D
Arbeid Rijke Bewuste Ouderen Wet
Slide 11 - Quizvraag
De ARBO Wet regelt
A
De hoogte van het loon
B
de werk en rusttijden
C
De veiligheid op het werk
D
De arbeidsovereenkomst
Slide 12 - Quizvraag
Het nieuwe werken
Slide 13 - Tekstslide
Een belangrijk kenmerk van het nieuwe werken is ...
A
De medewerkers zijn niet meer gebonden aan een werkplek binnen het bedrijf, ze kunnen ook thuis werken.
B
Iedere medewerker heeft op het bedrijf een vaste werkplek.
C
De medewerkers moeten op het bedrijf werken, ze hebben echter geen vaste werkplek.
D
De medewerker moet op het bedrijf werken, de begin- en eindtijden zijn flexibel.
Slide 14 - Quizvraag
Noem een nadeel van het Nieuwe Werken
Slide 15 - Open vraag
Wat is een belangrijk kenmerk van het nieuwe werken?
A
je hebt een vaste werkplek in het bedrijf
B
je kunt vanuit thuis werken
C
je werktijden zijn van 8.30-17.00
D
geen van allen
Slide 16 - Quizvraag
Oefeningen bij Hoofdstuk 3
Een paar oefeningen alvast om te kijken
waar hoofdstuk 3 over gaat
Slide 17 - Tekstslide
Bedenk twee voordelen van 'Het Nieuwe Werken'.
Slide 18 - Open vraag
Jouw bedrijf heeft een keuken geplaatst bij klanten, maar deze is na twee weken nog niet betaald. Je stuurt een brief om de klant eraan te herinneren dat de rekening nog open staat. Wat voor soort brief is dit?
A
Informatie verstrekken
B
Aanmanen
C
Klagen
D
Klacht behandelen
Slide 19 - Quizvraag
Je werkt bij de mediamarkt. Je schrijft een brief waarin je de prijs van een bepaald type computer vermeldt. Wat is het doel van de brief?
A
Informatie verstrekken
B
Aanmanen
C
Klagen
D
Een klacht behandelen
Slide 20 - Quizvraag
Je werkt bij een reisbureau. Je hebt een brief gehad van mevrouw Janssen. Ze is op vakantie geweest naar Dubai. Ze heeft een brief gestuurd waarin ze aangeeft dat ze problemen heeft gehad tijdens de vlucht. Jij schrijft een brief waarin je haar een voorstel doet voor schadevergoeding. Wat voor soort brief is dit?