Leesvaardigheid Bijentelling

Nieuwsbegrip bijentelling

Oefenen met leesvaardigheid (lezen)
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nieuwsbegrip bijentelling

Oefenen met leesvaardigheid (lezen)

Slide 1 - Tekstslide

Kijkvragen 
Bekijk de uitzending van het Jeugdjournaal en beantwoord de vragen. 

Slide 2 - Tekstslide

Hoeveel verschillende bijensoorten zijn er in Nederland?

Slide 3 - Open vraag

Hoe kan het dat het niet goed gaat met de bijen?

Slide 4 - Open vraag

Welke bijensoort werd het meest geteld?

Slide 5 - Open vraag

Waarom zijn bijen belangrijk?

Slide 6 - Open vraag

Leestekst 
Lees de tekst en beantwoord de vragen 

Slide 7 - Tekstslide

1: Wat is de aanleiding voor het schrijven van deze tekst?
Hulpvraag 1a: Wat is de titel van de tekst?
Hulpvraag 1b: Wat staat er in het weekend van 23/24 april te gebeuren in Nederland?

Slide 8 - Open vraag

2: Welke twee zaken zorgen ervoor dat de bij gezien wordt als knuffeldier?
Hulpvraag 2: Het woord knuffeldier wordt twee keer genoemd in dit tekstdeel onder het kopje ‘De status van knuffeldier’. Daarna volgt een uitleg waarom de bij gezien wordt als knuffeldier.


Slide 9 - Open vraag

Waarom is het belangrijk te weten hoeveel bijen er zijn in Nederland?
Hulpvraag 3a: Lees de alinea nogmaals.
Hulpvraag 3b: De sleutelvraag wordt letterlijk gesteld bij de start van de alinea. Na een vraag in een tekst volgt spoedig het antwoord.

Slide 10 - Open vraag

4: Hoe kun je deelnemen aan de Nationale Bijentelling?
Hulpvraag 4a: Lees de alinea nogmaals.


Slide 11 - Open vraag

5: Wat is lastig aan deelnemen aan de Nationale Bijentelling?


Slide 12 - Open vraag

6: Waarom nuanceert Koos Biesmeijer het hoge aantal getelde bijen in 2021?
Hulpvraag 6: Lees regel 62 – 64 opnieuw.

Slide 13 - Open vraag

7: Wat kunnen wij doen om de bijenstand positief te beïnvloeden?
Hulpvraag 7: In regel 71 wordt deze vraag letterlijk gesteld. Het antwoord volgt zoals je weet snel na de vraag.

Slide 14 - Open vraag

Woordkennis 
Eens kijken hoeveel betekenissen van moeilijke woorden we uit de tekst kunnen halen...

Slide 15 - Tekstslide

r22.
het jargon
A
goed voorbereid zijn
B
de vaktaal, de woorden die bij een bepaald vak of bij een bepaalde groep horen
C
het geld dat een bedrijf binnenhaalt met de verkoop van producten
D
doen wat bij je naam past

Slide 16 - Quizvraag

r6-7.
goed beslagen ten ijs willen komen
A
goed voorbereid zijn
B
de vaktaal, de woorden die bij een bepaald vak of bij een bepaalde groep horen
C
het geld dat een bedrijf binnenhaalt met de verkoop van producten
D
doen wat bij je naam past

Slide 17 - Quizvraag

r32-33.
zijn naam eer aandoen
A
goed voorbereid zijn
B
de vaktaal, de woorden die bij een bepaald vak of bij een bepaalde groep horen
C
het geld dat een bedrijf binnenhaalt met de verkoop van producten
D
doen wat bij je naam past

Slide 18 - Quizvraag

r29.
De omzet
A
goed voorbereid zijn
B
de vaktaal, de woorden die bij een bepaald vak of bij een bepaalde groep horen
C
het geld dat een bedrijf binnenhaalt met de verkoop van producten
D
doen wat bij je naam past

Slide 19 - Quizvraag

r41.
monotoon
A
eentonig, met weinig variatie
B
verbaasd zijn over iets
C
snel, vlug
D
een klein verschil aanbrengen

Slide 20 - Quizvraag

r51.
versteld staan
A
eentonig, met weinig variatie
B
verbaasd zijn over iets
C
snel, vlug
D
een klein verschil aanbrengen

Slide 21 - Quizvraag

r61.
nuanceren
A
eentonig, met weinig variatie
B
verbaasd zijn over iets
C
snel, vlug
D
een klein verschil aanbrengen

Slide 22 - Quizvraag

r40.
rap
A
eentonig, met weinig variatie
B
verbaasd zijn over iets
C
snel, vlug
D
een klein verschil aanbrengen

Slide 23 - Quizvraag