Vermogen en energie - Les 4

• Natuurkunde / Scheikunde
• Middelbare school
• vmbo k, g
• Leerjaar 2

Vermogen en energie - Les 4

Leerdoelen:

- Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is

- Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen

- Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt

Tabel met afkortingen

Grootheid	Afkorting grootheid	Eenheid	Afkorting eenheid
Spanning	U	Volt	V
Stroomsterkte	I	Ampère	A

Vermogen

Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat nodig heeft . 

Op veel apparaten staat het vermogen aangegeven. Dit wordt aangegeven in kW of W.

kiloWatt of Watt

Omrekenen W naar kW

Vermogen

Het vermogen van een apparaat hangt af van twee factoren:

1. de spanning waarop het apparaat werkt

2. de stroomsterkte die door het apparaat loopt

In de vorige lessen hebben we veel voorbeelden gezien, ook met het tekenen van de schakelschema's. 

Tabel met aanvulling

Grootheid	Symbool	Eenheid	Afkorting
Spanning	U	Volt	V
Stroomsterkte	I	Ampère	A
Vermogen	P	Watt (kiloWatt)	W of kW

Berekeningen

Berekenen

Kees wilt een lampje vervangen. Door het lampje moet een spanning van 230 V lopen en een stroomsterkte van 0,26 A.

Wat wordt het vermogen van het lampje in Watt?(Rond af op een heel getal)

Berekening

Gegevens:

U = 230 V

I = 0,26 A

P = ? W

Formule:

P = U x I

Opschrijven:

P = 230 x 0,26

P = 59,8 W

Afgerond = 60 W

Berekenen

De wasmachine staat aangesloten op een stopcontact van 230 V. Het vermogen van de wasmachine is 2,5 kW.

Bereken de stroomsterkte van de wasmachine in A.

(Vergeet niet om te rekenen!)

(Afronden op 1 decimaal)

Berekening

gegevens:

U = 230 V

P = 2,5 kW

I = ? A

Formule :

P= U x I

I = P/U

Opschrijven

2,5 kW x 1000 = 2500 W

I = 2500/230

I = 10,9 A

Leerdoelen:

- Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is

- Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen

- Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt

Samen aan de slag!

Pak opdrachten 7 en 12 erbij.

Ga in tweetallen aan de slag met de opdrachten.

Huiswerk is vraag 1 t/m 13 (blz 169)