Wat heb je nodig om een zin in de passé composé te maken?
1 Ik begin mijn zin met wie de actie uitvoert. Dit noemen we in het Nederlands het
onderwerp.
2 Dan moet ik de goede vorm van het werkwoord hebben schrijven, die past bij het onderwerp van de zin.
3 Dan moet ik van het werkwoord tussen haakjes een voltooid deelwoord maken. Dit plak ik erachter, want alle werkwoorden komen aan het begin van de zin.
4 Om een voltooid te maken haal ik er eraf en plak ik é erachter.
5 Dan schrijf ik alles wat ik nog meer wil schrijven in de zin, zoals bijvoorbeeld wanneer, met wie, hoe, waar.
6 Dit is anders dan in het Nederlands, want dan hoeven de werkwoorden niet allemaal op het begin van de zin te staan, zoals bijvoorbeeld in de zin: Ik heb een pizza gegeten