Les 38 - en/of/want/maar

Les 38 - en/of/want/maar
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 38 - en/of/want/maar

Slide 1 - Tekstslide

en/of/want/maar
Wat voor soort woorden zijn dit? 

Slide 2 - Tekstslide

en
Wanneer gebruik je 'en'?

Slide 3 - Tekstslide

en
Wanneer gebruik je 'en'?

> Het woordje 'en' verbindt twee zinnen met elkaar.

Bijvoorbeeld: 'Ik wil een glas water en een kop thee.'

Slide 4 - Tekstslide

of
Wanneer gebruik je 'of'?

Slide 5 - Tekstslide

want
Wanneer gebruik je 'want'?


Slide 6 - Tekstslide

want
Wanneer gebruik je 'want'?

Je gebruikt het woordje 'want' als je vertelt waarom iets is of gebeurt. 

Bijvoorbeeld: 'Ik eet een pizza, want ik heb honger.'

Slide 7 - Tekstslide

want
Wanneer gebruik je 'want'?

Je gebruikt het woordje 'want' als je vertelt waarom iets is of gebeurt. 

Bijvoorbeeld: 'Ik eet een pizza, want ik heb honger.'

Slide 8 - Tekstslide

maar
Wanneer gebruik je 'maar'?

Het woordje 'maar' geeft een tegenstelling aan. 

Bijvoorbeeld: 'Ik eet soms bloemkool, maar ik vind het niet lekker.'

Slide 9 - Tekstslide

Samengevat:
en
verbindt twee zinnen met elkaar.
of
geeft een keuze aan 
want
vertelt waarom iets is of gebeurt
maar
geeft een tegenstelling aan 

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen!

Slide 11 - Tekstslide

Jojanneke wil graag chocolade eten, [...] ik heb niks in huis.
A
en
B
of
C
want
D
maar

Slide 12 - Quizvraag

Ik ga vanavond uiteten [...] ik ga vanavond naar de bioscoop
A
en
B
of
C
want
D
maar

Slide 13 - Quizvraag

Ga jij vanavond mee fietsen [...] blijf je liever thuis?
A
en
B
of
C
want
D
maar

Slide 14 - Quizvraag

Ik ga vandaag niet naar school, [...] ik ben ziek.
A
en
B
of
C
want
D
maar

Slide 15 - Quizvraag

en
of
maar
want
reden
verbindt twee zinnen
tegenstelling
keuze

Slide 16 - Sleepvraag

Zinnen maken
Maak van twee zinnen één zin. Denk aan punten, komma's, hoofdletters.

Slide 17 - Tekstslide

Ik ga niet naar school. Ik ben ziek.

Slide 18 - Open vraag

Wil je een appel? Wil je liever een peer?

Slide 19 - Open vraag

Zullen we naar de Efteling gaan? Zullen we naar Gaiazoo gaan?

Slide 20 - Open vraag

Ik eet een schnitzel. Ik drink cola.

Slide 21 - Open vraag

Hij wil goed leren voetballen. Hij gaat niet naar de training.

Slide 22 - Open vraag