In deze les zitten 20 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2
Geld genoeg?
2.1 Welke inkomsten en uitgaven heb je?
2.2 Hou jij het overzicht
2.3 Geld moet rollen!
2.4 Wie leent, maakt schulden
Slide 1 - Tekstslide
Wat is welvaart ook alweer?
Slide 2 - Tekstslide
Wat is inflatie?
Oorzaken?
Gevolgen?
Slide 3 - Tekstslide
Wat is koopkracht?
De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.
Slide 4 - Tekstslide
Waarom kunnen we niet alles maar kopen en alles maar doen?
Slide 5 - Tekstslide
Tik hieronder je inkomsten (links) en uitgaven (rechts).
Slide 6 - Open vraag
Reservering
Reservering per maand =
benodigd bedrag ÷ aantal maanden
Slide 7 - Tekstslide
Leerdoelen van 2.3
Na deze les kan ik...
.. de drie functies welke geld kan hebben aangeven
... aangeven op welke manieren je kunt betalen
... de redenen om te sparen die er zijn aangeven
... rente berekenen
Slide 8 - Tekstslide
Gebruik van geld
Drie functies van geld;
Ruilmiddel, als je iets koopt
Rekenmiddel, als je de waarde van iets moet berekenen
Spaarmiddel, geld opzij zetten voor later
Slide 9 - Tekstslide
Hoe kan ik betalen?
contant (Chartaal geld)
muntgeld en papiergeld
elektronisch (Giraal geld)
contactloos met pinpas, telefoon of smartwatch
online overmaken (bank-app, iDEAL, Tikkie)
creditcard
Slide 10 - Tekstslide
Voor- en nadelen
Elektronisch betalen is:
veiliger, schoner, makkelijker dan betalen met contant geld.
Bij elektronisch betalen geef je gemakkelijk te veel geld uit.
Check daarom regelmatig je saldo = het bedrag op je bankrekening.
Slide 11 - Tekstslide
Geld tekort
Als uit je begroting blijkt dat je meer inkomsten hebt dan uitgaven dan heb je een begrotingsoverschot. Zijn je uitgaven hoger dan je inkomsten dan heb je een begrotingstekort.
Slide 12 - Tekstslide
Saldo berekenen
Creditsaldo: saldo hoger dan € 0
Debetsaldo: saldo lager dan € 0, je staat rood
Berekenen van een nieuw saldo:
Nieuw saldo = oud saldo + inkomsten - uitgaven
Slide 13 - Tekstslide
Welke redenen kun je hebben om te sparen?
Voor een doel, om na een tijd iets duurs te kopen
Voor de rente, wanneer de rente laag is zullen er weinig mensen sparen
Uit voorzorg, voor onverwachte uitgaven
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Rente berekenen
Emma heeft 900 euro op haar spaarrekening De bank geeft 1% rente.
Rente na 1 jaar:
Rente na 3 jaar:
Slide 17 - Tekstslide
Koopkracht van je spaartegoed?
Dit is afhankelijk van de rente en de inflatie
Nominale rente
Reeële rente
Waarmee de bank rekent, je spaarrekening neemt hierdoor toe!