Herhalen h5 en h6

Goedemorgen!
- Telefoon in de bak
- Leg op je tafel:
  • Leerwerkboek Nieuw Nederlands
  • Pen
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen!
- Telefoon in de bak
- Leg op je tafel:
  • Leerwerkboek Nieuw Nederlands
  • Pen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
Herhalen en voorbereiden
proefwerk H5 en H6.

Lesson up
Klaar?  Numo

Slide 2 - Tekstslide

Lesstof toets
H5 Woordenschat -samenstellingen - blz 180

H5 Taalverzorging - bijvoeglijk naamwoord - blz 186
H5 Taalverzorging - lastige werkwoorden - blz 190
H6 Woordenschat - woordbetekenissen - blz 218
H6 Taalverzorging - meervouden op -en en 's - blz 224





Slide 3 - Tekstslide

H5 Samenstellingen

Slide 4 - Tekstslide

Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 5 - Quizvraag

Bah, wat is dit ___!
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 6 - Quizvraag

Van de nectar uit bloemkelken maken ____.
A
bijen honing
B
bijenhoning

Slide 7 - Quizvraag

Voor die jeans moet je veel betalen.

Synoniem voor betalen:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 8 - Quizvraag

De brug is er slecht aan toe.
Tegenovergestelde voor is er slecht aan toe:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen

Slide 9 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Tekstslide

Materiaal
Als het bijvoeglijk naamwoord aangeeft van welk materiaal het is gemaakt, dan schrijf je er altijd -en achter. 

de houten stoel                     de gouden ring                               de wollen trui. 

Slide 12 - Tekstslide

modern materiaal
als het van een modern materiaal is gemaakt komt er niets achter. 
de plastic tas                    de aluminium trap         de polyester boot

Slide 13 - Tekstslide

de … (lekker) maaltijd
Regel
Is het een materiaal waarmee het gemaakt is ? Dan met -EN
A
lekker
B
lekkeren
C
lekkere

Slide 14 - Quizvraag

de … (zilver) armband
Regel
Is het een materiaal waarmee het gemaakt is ? Dan met -EN
A
zilver
B
zilveren
C
zilvere

Slide 15 - Quizvraag

een … (aardig) meisje
Regel
Is het een materiaal waarmee het gemaakt is ? Dan met -EN
A
aardig
B
aardige
C
aardigen

Slide 16 - Quizvraag

het … (scherp) mes

Slide 17 - Open vraag

de … (wol) trui

Slide 18 - Open vraag

de … (geel) vlag

Slide 19 - Open vraag

Werkwoorden

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 23 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 24 - Quizvraag

Job loopt een rondje door de stad.

loopt
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 25 - Quizvraag

Hoe spel je het werkwoord?
Hidde (verlengen) zijn abonnement.
A
Verlengd
B
Verlengt
C
Verlengdt

Slide 26 - Quizvraag

Hoe spel je het werkwoord?
Iedereen was (verbazen) over de cijfers.
A
Verbaasd
B
Verbaast

Slide 27 - Quizvraag

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleedt
B
kleed
C
kleet

Slide 28 - Quizvraag

tt
De Turkse minister (rijden) weg uit Rotterdam.
A
rijd
B
rijdt
C
rijt

Slide 29 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 30 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 31 - Quizvraag

eindigen
Het toneelstuk ... straks met een lied
A
eindigd
B
eindigt
C
eindigdt
D
eindig

Slide 32 - Quizvraag

Cas (worden) morgen 15.
A
word
B
wort
C
wordt
D
worden

Slide 33 - Quizvraag

(Braden) je moeder vanavond een kip in de oven?
A
Braadt
B
Braad
C
Braden
D
Braat

Slide 34 - Quizvraag

Job loopt een rondje door de stad.

loopt
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 35 - Quizvraag

Meervoud

Slide 36 - Tekstslide

Woorden die eindigen op een klinker(a, e, i, o, u,) of Y krijgen in het meervoud
A
-en
B
's
C
s

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het meervoud van droom?
A
Drooms
B
Dromen

Slide 38 - Quizvraag

Wat is het meervoud van twee?
A
Twees
B
Tween
C
Tweeën

Slide 39 - Quizvraag

Wat is het meervoud van ijslolly?
A
ijslollys
B
ijslolly's

Slide 40 - Quizvraag

Welk meervoudsvorm van boek is juist?

A
boeks
B
boek's
C
boeken

Slide 41 - Quizvraag

Welk meervoudsvorm van taxi is juist?

A
taxis
B
taxi's
C
taxien

Slide 42 - Quizvraag

Welk meervoudsvorm van molen is juist?


A
molens
B
molen
C
molen's

Slide 43 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
'olifant'?
A
olifantjes
B
olifantje
C
olifanten
D
olifantten

Slide 44 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
'kaas'?
A
kaazen
B
kazen
C
kaasen
D
kasen

Slide 45 - Quizvraag

In de (huis) aan de overkant wonen (bejaarde).
A
huisen - bejaardden
B
huizen - bejaardden
C
huizen - bejaarden
D
huisen - bejaarden

Slide 46 - Quizvraag

Vliegende (dier) zoals (mug), (duif) en (bij) vind ik eng.
A
dieren - muggen - duifen - bijën
B
dieren - mugen- duifen - bijen
C
dieren - mugen- duiven - bijen
D
dieren - muggen - duiven - bijen

Slide 47 - Quizvraag

Tot de volgende les!

Slide 48 - Tekstslide