Nederlands_4TL_2016_Tekst_1

Je leert:
  • leesstrategieën te hanteren: globaal, zoekend en intensief lezen;
  • het schrijfdoel van de auteur aan te geven: informeren, overtuigen, activeren of amuseren;
  • de functies van de inleiding, kern en slot te bepalen;
  • van de kern van een tekst de verschillende deelonderwerpen te beschrijven;
  • te citeren.

Dit gaan we doen:
  • kennis ophalen / uitleg;
  • klassikaal tekst 1 lezen;
  • zelfstandig werken;
  • klassikaal nakijken.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Je leert:
  • leesstrategieën te hanteren: globaal, zoekend en intensief lezen;
  • het schrijfdoel van de auteur aan te geven: informeren, overtuigen, activeren of amuseren;
  • de functies van de inleiding, kern en slot te bepalen;
  • van de kern van een tekst de verschillende deelonderwerpen te beschrijven;
  • te citeren.

Dit gaan we doen:
  • kennis ophalen / uitleg;
  • klassikaal tekst 1 lezen;
  • zelfstandig werken;
  • klassikaal nakijken.

Slide 1 - Tekstslide


Tekst 1: Smaken verschillen niet

Slide 2 - Tekstslide

Tips voor verkennend lezen

Slide 3 - Tekstslide

Meerkeuzevragen

Slide 4 - Tekstslide

Open vragen

Slide 5 - Tekstslide

Het tekstdoel bepalen

Slide 6 - Tekstslide


Functies van de inleiding en het slot

Slide 7 - Tekstslide



Opbouw van de kern

Slide 8 - Tekstslide

1. Wat is het onderwerp van de tekst ‘Smaken verschillen niet’?
A overeenkomsten in smaakvoorkeur
B overeenkomsten tussen vormen
C verschillen in smaak tussen personen
D verschillen tussen vorm en beeld 

Slide 9 - Tekstslide

1. Wat is het onderwerp van de tekst ‘Smaken verschillen niet’?
Antwoord: A

Slide 10 - Tekstslide

2. Hoe wordt de tekst ingeleid in alinea 1? 
De tekst wordt ingeleid door
A een conclusie te trekken.
B een opmerking te plaatsen.
C een voorbeeld aan te halen.
D een waarschuwing vooraf te geven. 

Slide 11 - Tekstslide

2. Hoe wordt de tekst ingeleid in alinea 1? 
Antwoord: C

Slide 12 - Tekstslide

Gebruik onderstaande informatie voor het beantwoorden van de vragen 3 en 4.
De tekst is te verdelen in drie delen met de volgende kopjes:
1 Zoveel mensen, zoveel smaken?
2 Onderzoek naar schoonheidsprincipes
3 Vernieuwing en meerwaarde

Slide 13 - Tekstslide

3. Bij welke alinea begint deel 2 (Onderzoek naar schoonheidsprincipes)?

Slide 14 - Tekstslide

3. Bij welke alinea begint deel 2 (Onderzoek naar schoonheidsprincipes)?
Antwoord: bij alinea 3

Slide 15 - Tekstslide

4. Bij welke alinea begint deel 3 (Vernieuwing en meerwaarde)? 

Slide 16 - Tekstslide

4. Bij welke alinea begint deel 3 (Vernieuwing en meerwaarde)? 
Antwoord: bij alinea 8

Slide 17 - Tekstslide

5. “We houden in het algemeen ook meer van symmetrische dan van asymmetrische vormen en beelden.” (regels 53-55)
Geef een voorbeeld van het begrip asymmetrie dat genoemd wordt in
alinea 5 of alinea 6.

Slide 18 - Tekstslide

5. “We houden in het algemeen ook meer van symmetrische dan van asymmetrische vormen en beelden.” (regels 53-55)
Geef een voorbeeld van het begrip asymmetrie dat genoemd wordt in
alinea 5 of alinea 6.

Antwoord: gezichten waarvan de linker- en rechterhelft verschillen 

Slide 19 - Tekstslide

6. Lees de informatie uit alinea 6.

Welke van de volgende afbeeldingen zou volgens het onderzoek van de universiteit van Leipzig het hoogst gewaardeerd worden? 


Slide 20 - Tekstslide

6. Lees de informatie uit alinea 6.

Welke van de volgende afbeeldingen zou volgens het onderzoek van de universiteit van Leipzig het hoogst gewaardeerd worden? 

Antwoord: B


Slide 21 - Tekstslide

7. “Dezelfde esthetische norm hanteren we voor levenloze objecten (…)” (regels 91-92)
Welke esthetische norm wordt hier bedoeld?
A de norm dat onderlinge afstanden niet mogen afwijken van het
gemiddelde
B de norm dat voor levenloze objecten hetzelfde moet gelden als voor
niet-levenloze
C de norm dat vormen in gewone gezichten niet te veel mogen
verschillen
D de norm dat zaken best anders mogen zijn, maar niet te veel mogen
afwijken 

Slide 22 - Tekstslide

7. “Dezelfde esthetische norm hanteren we voor levenloze objecten (…)” (regels 91-92)
Welke esthetische norm wordt hier bedoeld?
Antwoord: D

Slide 23 - Tekstslide

8. “(…) onze luie geest wil het wel meteen kunnen herkennen als een stoel of een wijnglas.” (regels 96-98)

Citeer een zin uit alinea 8 die deze bewering afzwakt.

Slide 24 - Tekstslide

8. “(…) onze luie geest wil het wel meteen kunnen herkennen als een stoel of een wijnglas.” (regels 96-98)

Citeer een zin uit alinea 8 die deze bewering afzwakt.

Antwoord: 
“En ons brein wil ook wel eens worden gekieteld door nieuwe prikkels, met ongebruikelijke vormen, beelden en patronen die ons aan het denken zetten.” (regels 107-111)

"En ons (...) denken zetten."

Slide 25 - Tekstslide

9. Noem de vier algemene principes die volgens deze tekst blijken te gelden bij schoonheidservaringen.

Slide 26 - Tekstslide

9. Noem de vier algemene principes die volgens deze tekst blijken te gelden bij schoonheidservaringen.
Antwoord:
− groot / voorkeur voor grote (in plaats van kleine) objecten
− rond / meer aangetrokken tot ronde (dan tot scherpe of hoekige) vormen
− symmetrisch / voorkeur voor symmetrische (in plaats van
asymmetrische) vormen en beelden
− herkenbaar / voorkeur voor prototypes

Slide 27 - Tekstslide

10. “Integendeel, veel vernieuwingen in kunst en design worden door het grote publiek in eerste instantie afgewezen.” (regels 113-116)

Noem twee redenen uit de alinea’s 9 en 10 waarom we vernieuwingen toch mooier gaan vinden. 

Slide 28 - Tekstslide

10. “Integendeel, veel vernieuwingen in kunst en design worden door het grote publiek in eerste instantie afgewezen.” (regels 113-116)

Noem twee redenen uit de alinea’s 9 en 10 waarom we vernieuwingen toch mooier gaan vinden. 

Antwoord: 
− we wennen eraan / gewenning
− het voorwerp heeft toegevoegde waarde / status

Slide 29 - Tekstslide

11. Met welk doel is deze tekst geschreven? 
De schrijver wil de lezer
A aansporen om het brein te prikkelen en zodoende de smaak te
verbreden.
B ervan overtuigen dat het hebben van een eigen smaak staat voor
identiteit.
C informeren over verrassende regels ten aanzien van smaakervaring.
D uitleggen hoe je ervoor zorgt dat producten voldoen aan ieders smaak. 

Slide 30 - Tekstslide

11. Met welk doel is deze tekst geschreven? 
Antwoord: C

Slide 31 - Tekstslide

12. “Smaken verschillen, zo leren we als kind al. Maar is dat wel zo?” (regels 13-14)
Welk antwoord geeft de tekst op deze vraag?
A De smaak van mensen blijkt helemaal niet te verschillen, ook al
denken veel mensen dat.
B Doordat ons brein geprikkeld wil worden door ongebruikelijke vormen,
verschillen smaken van mensen inderdaad.
C Er liggen verschillende overeenkomende principes ten grondslag aan
de smaak van mensen, maar smaken komen niet volledig overeen.
D Mensen vinden het vooral belangrijk dat hun smaak niet te veel afwijkt
van die van anderen, waardoor smaken vrijwel niet verschillen. 

Slide 32 - Tekstslide

12. “Smaken verschillen, zo leren we als kind al. Maar is dat wel zo?” (regels 13-14)
Welk antwoord geeft de tekst op deze vraag?
Antwoord: C

Slide 33 - Tekstslide