Nederlands: Homoniemen

Nederlands: Homoniemen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands: Homoniemen

Slide 1 - Tekstslide

Inleidende oefening 
We starten met een cartoon om de 'homoniemen' in te leiden. 
Op deze cartoon bestaat er eigenlijk verwarring. Het is aan jullie om te noteren wat er nu precies fout loopt. 

Slide 2 - Tekstslide


Slide 3 - Open vraag

1. Wat zijn homoniemen? 
  1. Woorden met dezelfde schrijfwijze
  2. Woorden met dezelfde uitspraak 
  3. Maar niet dezelfde betekenis 
Bal (rond voorwerp) en bal (een feest waar je heen kan). Deze woorden schrijf je hetzelfde en spreek je hetzelfde uit, maar hebben een verschillende betekenis. 
Nog voorbeelden: bank- bank, kussen-kussen, arm-arm.

Slide 4 - Tekstslide

............... ik een trui?
A
Brei
B
Brij

Slide 5 - Quizvraag

Die jongen schiet graag met ........... en boog.
A
pijl
B
peil

Slide 6 - Quizvraag

Deze helling is heel erg .........
A
steil
B
stijl

Slide 7 - Quizvraag

Mijn moeder .......... helse pijn.
A
leid
B
leidt
C
lijd
D
lijdt

Slide 8 - Quizvraag

De autohandelaars ............ de auto.
A
vijlen
B
veilen

Slide 9 - Quizvraag

De koning heeft door zijn ziekte een ............. moeten aanstellen.
A
regént
B
régent

Slide 10 - Quizvraag

In het stadhuis is er weer een .................. geweest.
A
bommelding
B
bom-melding

Slide 11 - Quizvraag

Ik ............. de toekomst.
A
vóórspel
B
voorspél

Slide 12 - Quizvraag

Aan de hemel zie ik een ..................
A
minister
B
mini-ster

Slide 13 - Quizvraag

Die man moest bij de rechter.................
A
vóórkomen
B
voorkómen

Slide 14 - Quizvraag

Oefening homografen
Jullie hebben nu al enkele voorbeelden gezien van homografen. Het is nu aan jullie om in de werkbundel de theorie nog eens te herlezen en de oefeningen te maken die hierbij zijn opgegeven.
Je vindt dit terug in de werkbundel op p.3. 

Slide 15 - Tekstslide

Algemeen
Jullie kunnen nu op pagina 4 van de werkbundel een algemeen overzicht zien van de verschillende termen die we besproken hebben. Ook komen de synoniemen en antoniemen kort aan bod. Lees dus grondig pagina 4 door. 

Slide 16 - Tekstslide

Extra oefeningen 
Jullie hebben nu eigenlijk alles gezien wat jullie moeten kennen van deze les. Uiteraard is oefenen heel belangrijk. Vandaar dat ik jullie nog enkele oefeningen zal geven die je zelf nog kan maken. 

Slide 17 - Tekstslide

Remediëringsoefening
Op volgende slides zullen jullie een soort quiz krijgen waarbij je het juiste antwoord moet geven. Soms is er ook een bijvraag om bijvoorbeeld de betekenis te geven van een woord. 

Slide 18 - Tekstslide

elf en elf zijn ...........?
A
Homoniemen
B
homofonen
C
homografen

Slide 19 - Quizvraag

Geef ook twee verschillende betekenissen van 'elf'.

Slide 20 - Open vraag

dij-kramp en dijk-ramp zijn......?
A
homoniemen
B
homofonen
C
homografen

Slide 21 - Quizvraag

Geef de verschillende betekenis van beide woorden.
dij-kramp en dijk-ramp

Slide 22 - Open vraag

roos en roos zijn.......?
A
homoniemen
B
homofonen
C
homografen

Slide 23 - Quizvraag

Geef twee verschillende betekenissen van 'roos'.

Slide 24 - Open vraag

Geef de verschillende betekenissen van beide woorden.
rad en rat

Slide 25 - Open vraag