Nederlands: Homoniemen

Nederlands: Homoniemen
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands: Homoniemen

Slide 1 - Tekstslide

Waar denk je aan bij het woord 'homoniemen'?

Slide 2 - Woordweb

Inleidende oefening 
We starten met een cartoon om de 'homoniemen' in te leiden. 
Op deze cartoon bestaat er eigenlijk verwarring. Het is aan jullie om te noteren wat er nu precies fout loopt. 

Slide 3 - Tekstslide


Slide 4 - Open vraag

1. Wat zijn homoniemen? 
  1. Woorden met dezelfde schrijfwijze
  2. Woorden met dezelfde uitspraak 
  3. Maar niet dezelfde betekenis 
Bal (rond voorwerp) en bal (een feest waar je heen kan). Deze woorden schrijf je hetzelfde en spreek je hetzelfde uit, maar hebben een verschillende betekenis. 
Nog voorbeelden: bank- bank, kussen-kussen, arm-arm.

Slide 5 - Tekstslide

Oefening 
Jullie mogen de werkbundel erbij nemen en de eerste oefening maken. Het is een oefening waarbij je de verschillende betekenissen van de homoniemen moet geven. Lees ook zeker het theoriekader nog eens door. Je kan dit terugvinden op p. 1 van de werkbundel. 

Slide 6 - Tekstslide

2. Wat zijn homofonen? 
Jullie weten nu wat een homoniem is. Het is een woord met dezelfde klank en schrijfwijze, maar met een verschillende betekenis. Hier bestaan ook nog variaties op. Deze gaan jullie nu ontdekken. 

Slide 7 - Tekstslide

............... ik een trui?
A
Brei
B
Brij

Slide 8 - Quizvraag

Die jongen schiet graag met ........... en boog.
A
pijl
B
peil

Slide 9 - Quizvraag

Deze helling is heel erg .........
A
steil
B
stijl

Slide 10 - Quizvraag

Mijn moeder .......... helse pijn.
A
leid
B
leidt
C
lijd
D
lijdt

Slide 11 - Quizvraag

De autohandelaars ............ de auto.
A
vijlen
B
veilen

Slide 12 - Quizvraag

Wat viel er jullie telkens op aan de mogelijkheden waaruit je kon kiezen? Bijvoorbeeld: peil-pijl, vijlen-veilen, ......

Slide 13 - Open vraag

Homofoon 
  1. woorden met dezelfde klank 
  2. woorden met een verschillende schrijfwijze 
  3. woorden met een verschillende betekenis 
Peil (de hoogte van bv. het water) en pijl ( langwerpig voorwerp met punt). Deze woorden klinken hetzelfde, maar hebben een verschillende schrijfwijze en betekenis

Slide 14 - Tekstslide

Oefening 
Jullie mogen dit opnieuw gaan inoefenen in de werkbundel. Je mag pagina 2 volledig maken. 

Slide 15 - Tekstslide

3. Wat zijn homografen? 
Jullie kennen nu al het verschil tussen homoniemen en homofonen. Er is nu nog één mogelijkheid die we nog niet hebben besproken en dat zijn de homografen. Dit leg ik zelf uit in een filmpje dat jullie op volgende slide kunnen bekijken. Eerst moet je dit filmpje bekijken en vervolgens kan je dit opnieuw gaan inoefenen. 

Slide 16 - Tekstslide

Link naar filmpje

Slide 17 - Tekstslide

Oefening homografen 
In volgende slides moeten jullie de juiste klemtoon leggen op de homografen. 

Slide 18 - Tekstslide

De koning heeft door zijn ziekte een ............. moeten aanstellen.
A
regént
B
régent

Slide 19 - Quizvraag

In het stadhuis is er weer een .................. geweest.
A
bommelding
B
bom-melding

Slide 20 - Quizvraag

Ik ............. de toekomst.
A
vóórspel
B
voorspél

Slide 21 - Quizvraag

Aan de hemel zie ik een ..................
A
minister
B
mini-ster

Slide 22 - Quizvraag

Die man moest bij de rechter.................
A
vóórkomen
B
voorkómen

Slide 23 - Quizvraag

Oefening homografen
Jullie hebben nu al enkele voorbeelden gezien van homografen. Het is nu aan jullie om in de werkbundel de theorie nog eens te herlezen en de oefeningen te maken die hierbij zijn opgegeven.
Je vindt dit terug in de werkbundel op p.3. 

Slide 24 - Tekstslide

Algemeen
Jullie kunnen nu op pagina 4 van de werkbundel een algemeen overzicht zien van de verschillende termen die we besproken hebben. Ook komen de synoniemen en antoniemen kort aan bod. Lees dus grondig pagina 4 door. 

Slide 25 - Tekstslide

Extra oefeningen 
Jullie hebben nu eigenlijk alles gezien wat jullie moeten kennen van deze les. Uiteraard is oefenen heel belangrijk. Vandaar dat ik jullie nog enkele oefeningen zal geven die je zelf nog kan maken. 

Slide 26 - Tekstslide

Remediëringsoefening
Op volgende slides zullen jullie een soort quiz krijgen waarbij je het juiste antwoord moet geven. Soms is er ook een bijvraag om bijvoorbeeld de betekenis te geven van een woord. 

Slide 27 - Tekstslide

elf en elf zijn ...........?
A
Homoniemen
B
homofonen
C
homografen

Slide 28 - Quizvraag

Geef ook twee verschillende betekenissen van 'elf'.

Slide 29 - Open vraag

dij-kramp en dijk-ramp zijn......?
A
homoniemen
B
homofonen
C
homografen

Slide 30 - Quizvraag

Geef de verschillende betekenis van beide woorden.
dij-kramp en dijk-ramp

Slide 31 - Open vraag

roos en roos zijn.......?
A
homoniemen
B
homofonen
C
homografen

Slide 32 - Quizvraag

Geef twee verschillende betekenissen van 'roos'.

Slide 33 - Open vraag

rat en rad zijn..........?
A
homoniemen
B
homofonen
C
homografen

Slide 34 - Quizvraag

Geef de verschillende betekenissen van beide woorden.
rad en rat

Slide 35 - Open vraag

massage-bed en massa-gebed zijn.......?
A
homoniemen
B
homofonen
C
homografen

Slide 36 - Quizvraag

Geef de verschillende betekenis van beide woorden.
massage-bed en massa-gebed

Slide 37 - Open vraag

Wei en wij zijn..........?
A
homoniemen
B
homofonen
C
homografen

Slide 38 - Quizvraag

Geef de verschillende betekenissen van beide woorden.
wei en wij

Slide 39 - Open vraag

Verbredingsoefening 
Zoals jullie al in de theoriekader hadden gelezen, zijn er ook synoniemen en antoniemen. Aangezien het belangrijk is dat je deze goed uit elkaar kunt houden, mogen jullie hier ook op oefenen in de werkbundel. Je neemt je werkbundel er dus bij op p. 5 

Slide 40 - Tekstslide

Verdiepingsoefening 
Tot nu toe hebben jullie zelf altijd  voorbeelden van homoniemen, homofonen en homografen gekregen. De bedoeling is dat je nu zelf een tekst schrijft over een onderwerp naar keuze. Je gebruikt hierbij wel twee homoniemen, 2 homofonen en 2 homografen. Verdere uitleg kan je in de werkbundel terugvinden op p. 6 en 7. 

Slide 41 - Tekstslide