H3: Oorzaken van criminaliteit. Deel 2.

Vandaag: 
1. Check-in: hoe zit je erbij? Welke            successen?  1 min
2. De lesdoelen van deze les 1 min
3. Klassikale instructie: H3.2 Oorzaken van criminaliteit 30  min
4. Samenwerken 1min

5. Check-out: hoe zit je erbij?  1 min

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag: 
1. Check-in: hoe zit je erbij? Welke            successen?  1 min
2. De lesdoelen van deze les 1 min
3. Klassikale instructie: H3.2 Oorzaken van criminaliteit 30  min
4. Samenwerken 1min

5. Check-out: hoe zit je erbij?  1 min

Slide 1 - Tekstslide

Welke afspraken maken we?
1.  Geen ruis tijdens uitleg
2. Als je wilt reageren dan vinger opsteken
3. Stil zijn als iemand praat
4. Luisteren als de docent of een mede-leerling praat
Consequenties: waarschuwing (naam op bord) - apart zitten - gang - geel
3xwaarschuwing = andere plek! 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je herkennen en uitleggen welke individuele oorzaken van gedrag criminelen hebben 

Je kunt de maatschappelijke oorzaken van crimineel gedrag noemen en uitleggen. 


Slide 3 - Tekstslide

Herhaling
Hoofdstuk 3

 Oorzaken van criminaliteit


Slide 4 - Tekstslide

wie worden er crimineel?
Maatschappelijke positie
Mensen met een lage maatschappelijke positie plegen vaken inbraken en berovingen. Mensen met een hogemaatschappelijk positie plegen vaker fraude en belastingontduiking.
Etnische afkomst
Allochtone criminelen plegen vooral diefstal en geweldpleging. Autochtone criminelen plegen meer fraude.
Geslacht
Mannen en jongens plegen meer criminaliteit dan vrouwen en meiden.
Dat komt door aangeboren verschillen: sterker en agressiever
en verschil in opvoeding: socialisatie.
Leeftijd
Veelvoorkomende criminaliteit wordt vooral door jongeren tussen 16 en 23 gepleegd. Zware criminaliteit wordt vooral door volwassen mannen gepleegd.

Slide 5 - Tekstslide

Witteboordencriminaliteit
We lazen net dat mensen met een hoge maatschappelijke positie vooral fraude en belastingontduiking plegen. We noemen dit soort criminaliteit dan witteboordencriminaliteit. Deze vorm van criminaliteit is minder zichtbaar en moeilijk op te sporen door de politie. En als mensen worden opgepakt, volgt er niet altijd een rechtszaak, maar krijgen ze een boete.

Slide 6 - Tekstslide

Recidive
We lazen net dat vooral jongeren tussen 16 en 23 veelvoorkomende criminaliteit plegen. De meeste jongeren stoppen hiermee als ze volwassen worden (baan / relatie).

Iemand die steeds opnieuw strafbare feiten pleegt, wordt een recidivist genoemd.
Recidive betekent herhaling.

Slide 7 - Tekstslide

een voorbeeld van wittenboordencriminaliteit
A
Zakkenrollers
B
Fraude
C
Belastingontduiking
D
overval

Slide 8 - Quizvraag

Recidive betekent:
A
Iemand wordt geholpen met het stoppen van criminele activiteiten.
B
Iemand valt na een veroordeling terug in crimineel gedrag
C
Hard aanpakken van criminelen
D
Voorkomen van crimineel gedrag

Slide 9 - Quizvraag

Criminaliteit
Hoofdstuk 3

 Oorzaken van criminaliteit

Klassikaal lezen blz. 30 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Waarom wordt iemand crimineel?
We onderscheiden 2 oorzaken:

- De individuele oorzaken ( waar de 'crimineel' zelf last van               heeft).
- Maatschappelijke oorzaken (die door de maatschappij komen)

Slide 12 - Tekstslide

Individuele oorzaken
1.  Gebrekkige opvoeding
2. Gedrags- en psychische problemen
3. Sterke groepsdruk
4. Drugsgebruik / alcoholgebruik 
5. Persoonlijkheidskenmerken (aangeboren agressief)

Slide 13 - Tekstslide

1. Gebrekkige opvoeding
Aangeleerd gedrag binnen een gezin.


Kans op antisociaal en agressief gedrag neemt toe.

Slide 14 - Tekstslide

2. Gedrags- en psychische problemen
Problemen door verwaarlozing , mishandeling, geweld thuis.
Als een kind deze nare ervaringen niet goed kan verwerken, heeft het een grote kans om strafbare feiten te plegen.

Jongeren die het niet goed doen op school en veel spijbelen hebben ook een grotere kans op het plegen van strafbare feiten.

Slide 15 - Tekstslide

3. Groepsdruk
De ''druk'' om met je vrienden iets strafbaars te doen.

Je wordt overgehaald en schakelt tijdelijk je schuldgevoel uit.

Hogere positie in de groep.

Hoe werkt groepsdruk? Kijk video

Slide 16 - Tekstslide

4. Alcohol en drugsgebruik
40% geweldsmisdrijven wordt gepleegd onder invloed van alcohol.

Drugsverslaafden: geld stelen om drugs te kopen

Slide 17 - Tekstslide

5. Persoonlijkheidskenmerken
Aangeboren eigenschap tot agressief gedrag of gebrek aan zelfdiscipline, problematische moeite met autoriteit of teleurstellingen.

Slide 18 - Tekstslide

maatschappelijke oorzaken
1. Slechte levensomstandigheden
2. Minder sociale controle in de buurt 
3. Gelegenheid maakt de dief   (gelegenheidsmotief)
4. Normvervaging
5. Gebrek maatschappelijke bindingen (familie , vrienden, werk)
6. Eens een dief, altijd een dief (etikettering)

Slide 19 - Tekstslide

1. Slechte levensomstandigheden
Lage maatschappelijke positie
Een lage maatschappelijke positie kan leiden tot crimineel gedrag. Wanneer iemand met weinig geld toch een mooie auto wil rijden kan hij besluiten deze te stelen omdat hij/zij vindt dat hij er recht op heeft

Slide 20 - Tekstslide

2. Anonieme samenleving
Geen sociale controle: 
Mensen letten niet op elkaar, buren kennen elkaar niet, niet durven aanspreken op elkaars gedrag.




Slide 21 - Tekstslide

3. Gelegenheidsmotief
Als de pakkans klein is, neemt de criminaliteit toe.


Weinig tot geen beveiliging, politie heeft andere prioriteiten.

Mensen maken van de gelegenheid gebruik om een delict te plegen. Bv. verzekering. 

Slide 22 - Tekstslide

4. Minder besef van waarden en normen
Normvervaging



Rechtsregels worden minder nageleefd.
Mensen vinden de regels minder belangrijk.

Slide 23 - Tekstslide

5. Gebrek aan maatschappelijke bindingen.

Geen familie, vrienden, school, werk. 

Niemand hoeft rekening met jou te houden en jij hoeft met niemand rekening te houden. 

Regels en de samenleving interesseren je minder.
Je hebt toch niets te verliezen.

Slide 24 - Tekstslide

6. Eens een dief, altijd een dief.
Als je eenmaal het etiket 'crimineel' hebt gekregen, ga je er ook vaak naar gedragen. En dan ga je dus weer in de fout.
(En dan ben je een ...




recidivist

Slide 25 - Tekstslide

Eens een dief, altijd een dief heeft te maken met....
A
Een beloning die je krijgt
B
Een straf die je krijgt
C
Een pak slaag die je krijgt
D
Een etiket die je krijgt

Slide 26 - Quizvraag

Een whatapp groep met alle buurtbewoners is een voorbeeld van:
A
sociale controle
B
sancties
C
Imitatie
D
Identificatie

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het gelegenheidsmotief?

A
iemand besluit een delict te plegen omdat het eenvoudig gaat en de pakkans laag is
B
mensen letten op wat anderen doen.
C
de waardering die je krijgt van anderen.
D
criminaliteit gepleegd door mensen met een hoge maatschappelijke positie.

Slide 28 - Quizvraag

De pakkans is groter in:
A
een dorp
B
de stad

Slide 29 - Quizvraag

Als er meer sociale controle is in de wijk, is de pakkans ...?
A
kleiner
B
groter

Slide 30 - Quizvraag

Wat is GEEN individuele oorzaak om crimineel te worden?
A
Gebrekkige opvoeding
B
Eens een dief, altijd een dief
C
Sterke groepsdruk
D
Gedrags- en psychische problemen

Slide 31 - Quizvraag

Filmpje: keuzes

De jongeren in het filmpje hebben het over keuzes die je hebt. Kies je wel of niet voor criminaliteit? 

Bekijken het filmpje en beantwoord daarna de volgende vragen: 
- Noem 2 individuele kenmerken van criminaliteit
- Noem 2 maatschappelijke kenmerken van criminaliteit

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Filmpje: keuzes

De jongeren in het filmpje hebben het over keuzes die je hebt. Kies je wel of niet voor criminaliteit? 
Bespreek met je buurman of buurvrouw deze antwoorden:  
- Noem 2 individuele kenmerken van criminaliteit
- Noem 2 maatschappelijke kenmerken van criminaliteit

Klassikaal nabespreken!

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Samenwerken
WAT:
Lees: H3.2 nog eens door. 

Maken: Vragen 3.2 (blz. 31), vraag 13 t/m 15 (blz. 34/35). 

Hoe:
Alleen of in je groepje
Tijd: 30 min 
Klaar: Verder met vragen H3.2 (heb je alles af?? Dan nakijken! )
timer
30:00
stoplicht op rood dan ben je stil
stoplicht op oranje: zachtjes overleggen
stoplicht op groen stil werken 

Slide 36 - Tekstslide