Les 14 zwakke werkwoorden stam -d -t

Du hast 2 Minuten für:


Je hebt 2 min om: 
  • mobiel in de wandtas
  • oortjes uit
  • je zit op je vaste plek
timer
2:00
Voordat de docent begint met de les heb je op tafel
+ laptop + schrift + planagenda 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Du hast 2 Minuten für:


Je hebt 2 min om: 
  • mobiel in de wandtas
  • oortjes uit
  • je zit op je vaste plek
timer
2:00
Voordat de docent begint met de les heb je op tafel
+ laptop + schrift + planagenda 

Slide 1 - Tekstslide

Wie is aanwezig?
Geen huiswerk? Geef dit aan als ik je naam roep!

Slide 2 - Tekstslide

Was machen wir heute?
- planagenda 
- bezittelijk voornaamwoord
- zwakke werkwoorden met -d en -t
- herhaling haben en sein
- herhaling kloktijden 



Slide 3 - Tekstslide

Planagenda:
op 14 november Proefwerk Grammatica

alle grammatica van H1 + H2 + H3


timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Het bezittelijke voornaamwoord:

- Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 5 - Tekstslide

Het bezittelijke voornaamwoord:

- geeft een bezit aan (mijn, jouw etc.)

- staat vóór een zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord:


- Ik eet mijn banaan. / Ich esse meine Banane.

- Ik eet mijn brood . / Ich esse mein Brot.
Wat valt je op bij de Duitse vertaling????

Slide 7 - Tekstslide

ich
ik
du
jij
er
hij
sie
zij (ev)
wir
wij
ihr
jullie
sie
zij (mv)
Sie
U
mein(e)
mijn
dein(e)
jouw
sein(e)
zijn
ihr(e)
haar
unser(e)
ons/onze
eu(e)r(e)
jullie
ihr(e)
hun
Ihr(e)
Uw
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Stappenplan 

1. Vertaal het bezittelijk voornaamwoord naar het Duits.
2. Kijk of het zelfstandige naamwoord
een der, die of das woord is.
3. Besluit of er wel of geen uitgang “e” komt.

Slide 9 - Tekstslide

mannelijk (m)
vrouwelijk
(v)
onzijdig
(o)
meervoud
      (mv)
der Mann
die Frau
das  Kind
die Autos
mein Mann
deine Frau
dein Kind
deine Autos
Voorbeelden:
- Mein Bruder (m) hat Zahnschmerzen.
- Unsere Eltern (mv) sind sehr lieb.
- EurLehrerin (v) hat Hunger.
- Ihr Baby (o) schläft.

Slide 10 - Tekstslide

zelfstandig en stil werken:
maak opdrachten online: 
3.2 opdr. 11 / 12 / 13

Is alles groen? --> dan mag je iets voor jezelf doen
Heb je een rood kruisje? --> opnieuw maken!


timer
10:00

Slide 11 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden -d of -t
Stappenplan
Stap 1: Neem het hele werkwoord.
Stap 2: Haal -en weg. Dan vorm je
de stam.
Stap 3: Plak de passende uitgang
achter de stam. 

Slide 12 - Tekstslide

zelfstandig en stil werken:
maak opdrachten online:

3.4 opdr. 8/ 9/ 10 / 11
3.5 opdr. 1 

Is alles groen? --> dan mag je iets voor jezelf doen
Heb je een rood kruisje? --> opnieuw maken!

timer
15:00

Slide 13 - Tekstslide

Übung
vul nu de juiste vorm van sein in

1. Er ...... sechzehn Jahre alt.
2. Sie ..... dort gewesen. 
3. Hannah ..... die Schwester von Bernd. 
4. Sie ...... Leherin von Beruf.

Slide 14 - Tekstslide

Übung
vul de juiste vorm van haben in

1. Ich .........  einen Hund
2. Sie ........ es nicht getan
3. Wir ....... das nicht gelernt
4. Ihr ......... das doch gemacht.

Slide 15 - Tekstslide

Wie spät ist es?

A
Es ist neun Uhr fünfunddreißig.
B
Es ist fünf vor halb zehn.
C
Es ist fünf nach halb zehn.

Slide 16 - Quizvraag

Wie spät ist es?
A
Es ist fünf nach zwei.
B
Es ist fünf vor zwei.
C
Es ist ein Uhr fünfundfünzig.

Slide 17 - Quizvraag

Es ist ................

Slide 18 - Open vraag

Es ist .........

Slide 19 - Open vraag

10:50 Es ist .............

Slide 20 - Open vraag

01: 06 Es ist ........................

Slide 21 - Open vraag

06:35 Es ist ...................

Slide 22 - Open vraag

09:50 Es ist ..........................

Slide 23 - Open vraag

groep 1--> klaslokaal
groep 2 --> plein

Slide 24 - Tekstslide

Weet je de regel nog? Als de stam van een werkwoord eindigt op -d of -t krijg je bij ....., ...../...../..... en ..... een extra ...
Vul in wat er op de puntjes moet staan. Neem de schuine streepjes ook over in je antwoord.

Slide 25 - Open vraag

Vertaal de zin naar het Duits:
Het is vier uur.

Slide 26 - Open vraag

Vertaal de zin naar het Duits:
Het is half zes.

Slide 27 - Open vraag

Vertaal de zin naar het Duits:
Het is tien voor acht.

Slide 28 - Open vraag

Vul de kloktijden in:
Um (14:30) ist die Schule aus.
A
halb drei
B
drei halb
C
halb drie
D
drie halb

Slide 29 - Quizvraag

Vul de kloktijden in:
Um (21:45) gehe ich schlafen.
A
Viertal vor zehn
B
Viertel für zehn
C
Viertel nach neun
D
Viertel vor neun

Slide 30 - Quizvraag

Belangrijke regels kloktijden
- Uhr altijd met hoofdletter.
- Kwart voor is Viertel vor.
- Kwart over is Viertel nach.
- Viertel is altijd met hoofdletter.
- Voor in het duits dus vor.
- Over is het nach.







Slide 31 - Tekstslide

Vertaal en vervoeg:
Das ist (mijn) Schule.
A
mein
B
meine
C
mir
D
mich

Slide 32 - Quizvraag

Kies de goede werkwoordsvorm:

Ich
A
antworte
B
antwortst
C
antwort
D
antworten

Slide 33 - Quizvraag

Kies de goede werkwoordsvorm:
du
A
antworte
B
antwortst
C
antwortest
D
antworten

Slide 34 - Quizvraag

Kies de goede werkwoordsvorm:
(reden = praten)
Ihr
A
rede
B
reden
C
redet
D
redest

Slide 35 - Quizvraag

Kies de goede werkwoordsvorm:
Opa
A
antwort
B
antwortest
C
antworten
D
antwortet

Slide 36 - Quizvraag

Kies de goede werkwoordsvorm: Meine Mutter
A
bade
B
badst
C
badt
D
badet

Slide 37 - Quizvraag