Toets T5 Erfelijkheid en evolutie 2Ba

Toets thema 5 erfelijkheid en evolutie
De toets bestaat uit ... vragen:
  • open vragen
  • meerkeuzevragen 
  • sleepvragen
Lees de vraag goed, voordat je de vraag beantwoordt !
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Toets thema 5 erfelijkheid en evolutie
De toets bestaat uit ... vragen:
  • open vragen
  • meerkeuzevragen 
  • sleepvragen
Lees de vraag goed, voordat je de vraag beantwoordt !

Slide 1 - Tekstslide

Ontstaat het fenotype alleen door het genotype ?
A
ja
B
nee

Slide 2 - Quizvraag

Verandert je genotype als je ouder wordt? En je fenotype?
A
Genotype wel / fenotype wel
B
Genotype wel / fenotype niet
C
Genotype niet / fenotype wel
D
Genotype niet / fenotype niet

Slide 3 - Quizvraag

Verandert bij het verven van je haar het fenotype en het genotype?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Het genotype en het fenotype veranderen
D
Het genotype en het fenotype veranderen niet

Slide 4 - Quizvraag

Is het genotype van deze persoon veranderd? En het fenotype?
A
Beide zijn veranderd
B
Geen van beide is veranderd
C
Alleen genotype is veranderd
D
Alleen fenotype is veranderd

Slide 5 - Quizvraag

Welke eigenschap is erfelijk bepaald?
A
B
C
D

Slide 6 - Quizvraag

Complete informatie voor al je erfelijke eigenschappen
A
gen
B
fenotype
C
genotype

Slide 7 - Quizvraag

Voor elke erfelijke eigenschap heb je twee genen
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Chromosomen zitten in de celkern en zijn erfelijk materiaal
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Erfelijk of niet?
Bladeren die slap hangen
A
erfelijk
B
niet erfelijk

Slide 10 - Quizvraag


DNA bevat informatie voor erfelijke eigenschappen.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Verandert bij celdeling de informatie voor erfelijke eigenschappen?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Hoe noem je een verandering in erfelijke eigenschappen?
A
Fenotype
B
Genotype
C
Mutatie
D
Celdeling

Slide 13 - Quizvraag

Wat wordt bepaald door genotype of fenotype? Sleep de eigenschappen A t/m H naar genotype of fenotype. 
Genotype
Fenotype
Een wipneus
Stijl haar vanaf de geboorte
Piercings 
Sproeten
Een litteken
gespierd lichaam
Eelt op je handen door hard werken
Blauwe ogen

Slide 14 - Sleepvraag

In de afbeelding hiernaast zie je een volwassen tapir met een jongen.
a. Heeft het jonge dier hetzelfde fenotype als het volwassen dier?

b. Heeft het jonge dier hetzelfde genotype als het volwassen dier?

Slide 15 - Open vraag

Pim heeft een broertje Thijs en een zusje Anna.

Hebben Pim, Thijs en Anna hetzelfde DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

Kunnen door mutaties en geslachtelijke voortplanting organismen ontstaan met nieuwe genotypen?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quizvraag

Heeft een lichaamscel van een mens 48 chromosomen?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

John heeft veel getraind. Zijn spieren zijn hierdoor dik geworden.
Wat is er bij John veranderd?
A
Alleen zijn fenotype
B
Alleen zijn genotype
C
Zowel zijn genotype als zijn fenotype
D
Geen van beide

Slide 19 - Quizvraag

Dit zijn de chromosomen van een?
A
man
B
vrouw

Slide 20 - Quizvraag

Bevatten chromosomen in je wangslijmvlies de informatie voor je oogkleur?
en de chromosomen in je ogen?
A
beide bevatten ze de informatie
B
beide niet
C
alleen in je wangslijmvlies
D
alleen in je ogen

Slide 21 - Quizvraag

Chromosomen zijn....
A
Lange dunne draden in de celkern
B
Stof die informatie bevat voor erfelijke eigenschappen
C
Bevatten eigenschappen
D
Cellen die enkelvoudig zijn

Slide 22 - Quizvraag

Vader met 46 chromosomen
Moeder met 46 chromosomen
Hoe krijg jij 46 chromosomen?
A
23 van vader en 23 van moeder
B
Elke keer anders, als het er maar 46 zijn
C
46 van moeder
D
46 van vader

Slide 23 - Quizvraag

Thea en Nico doen de volgende beweringen over chromosomen.
Nico: ‘Chromosomen bevatten veel genen.’
Thea: ‘Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.’
Wie heeft of hebben gelijk?
A
Alleen Nico
B
Alleen Thea
C
Beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 25 - Quizvraag

Het klein robertskruid is een plant uit de ooievaarsbekfamilie. De eicellen van deze plant bevatten 16 chromosomen.

Hoeveel chromosomen bevat een cel van een blad van het klein robertskruid?
A
8
B
16
C
32

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een tumor?

Slide 27 - Open vraag

Waarom is het belangrijk dat een tumor snel wordt ontdekt?

Slide 28 - Open vraag

Is een albino een mutant?
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quizvraag

Verandert bij celdeling de informatie voor erfelijke eigenschappen?
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quizvraag

Hoeveel miljoen jaar geleden begon de ontwikkeling van de apen van de oude wereld als aparte groep?
A
Ongeveer 25 miljoen jaar geleden.
B
Ongeveer 50 miljoen jaar geleden.

Slide 31 - Quizvraag

Zet de levensvormen in de juiste volgorde van hun verschijnen op aarde. Noteer alleen de cijfers. Begin bij de oudste levensvorm.
1. Bacteriën. 2. Eencellige organismen. 3. Eenvoudige levensvormen.
4. Gewervelden. 5. Landplanten. 6. Meercellige organismen
Start je antwoord met 3 -

Slide 32 - Open vraag

Waar is het leven op aarde ontstaan?
A
Het is vanuit de ruimte gekomen
B
In het water
C
Op het land
D
In de grond

Slide 33 - Quizvraag

Vul de tekst aan.
geloven dat de
afstammen van andere
Zo'n langzame
noemen we 
................................
..........................
....................
..................
................
ontwikkeling
diersoorten
evolutie
biologen
mensen

Slide 34 - Sleepvraag

Wie heeft de evolutietheorie bedacht?
A
Prins Charles
B
Charlie van de Chocolat factory
C
Charles van Liechtenstein
D
Charles Darwin

Slide 35 - Quizvraag

Welke gebeurtenis zorgde volgens een aantal onderzoekers voor het uitsterven van sauriërs?

Slide 36 - Open vraag

Wat betekent verwantschap in de evolutie?

Slide 37 - Open vraag

Het eerste leven op aarde waren
A
planten
B
bacteriën
C
schimmels
D
dieren

Slide 38 - Quizvraag

De evolutietheorie heeft drie uitgangspunten. Noem 1 uitgangspunt.

Slide 39 - Open vraag

Individuen die het beste zijn aangepast aan hun omgeving hebben de grootste overlevingskans.
Deze kunnen zich ook weer voortplanten waardoor dit gunstige genotype steeds meer zal voorkomen.

Hoe wordt dit proces genoemd?
A
Aangepaste selectie
B
Gemeenschappelijke selectie
C
Natuurlijke geboortes
D
Natuurlijke selectie

Slide 40 - Quizvraag

Wat is een fossiel?

Slide 41 - Open vraag

Waardoor zijn fossielen een argument voor de evolutietheorie?
A
Ze laten zien dat soorten aan elkaar verwant zijn
B
Ze laten zien dat soorten zich voortplanten
C
Ze laten zien dat soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen.

Slide 42 - Quizvraag

In de plaatjes hieronder zie je hoe een dinosauriër een fossiel wordt. 
Zet de plaatjes in de juiste volgorde.

Slide 43 - Sleepvraag