Werkwoorden en hun verschillende vormen

Werkwoorden en hun verschillende vormen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden en hun verschillende vormen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je werkwoorden herkennen en verschillende vormen onderscheiden: de persoonsvorm, de infinitief, het voltooid deelwoord en het tegenwoordig deelwoord.

Slide 2 - Tekstslide

Dit is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse taal. Het is belangrijk dat de leerlingen deze vormen van werkwoorden begrijpen om goed te kunnen communiceren.
Wat zijn werkwoorden?
Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat er gebeurt of wat iemand doet.

Slide 3 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om voorbeelden van werkwoorden te noemen. Schrijf deze voorbeelden op het bord.
Persoonsvorm
De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die verandert als je de zin in een andere tijd zet.

Bijvoorbeeld:
Het salaris wordt (werd) later uitbetaald, want de salarisadministratie kampt (kampte) met een computerstoring. 

Slide 4 - Tekstslide

Geef voorbeelden van zinnen waarin de persoonsvorm verandert als de tijd verandert. Vraag de leerlingen om zelf voorbeelden te bedenken.
Wat is de persoonsvorm van de zin?

De hond blaft in de achtertuin.

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm van de zin?

Mijn broertje speelde gisteren piano in de woonkamer.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm van de zin?

De trein vertrok om 18:30 uur vanaf perron 3.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm van de zin?

Tijdens de vakantie bezochten we prachtige stranden en historische bezienswaardigheden.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm van de zin?

Jij hebt altijd interessante verhalen te vertellen.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm van de zin?

Onze buren zijn vorige maand naar het buitenland verhuisd.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm van de zin?

De marathonloper finishte als eerste na een lange en zware race.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Infinitief
De infinitief is de 'hele' vorm van het werkwoord, zoals je het werkwoord in het woordenboek vindt.

Bijvoorbeeld:
Jasper gaat om 12 uur lunchen.

Slide 12 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om de infinitief van een aantal werkwoorden op te schrijven. Bespreek de antwoorden klassikaal.
Oefening - infinitief
Bekijk de volgende 10 zinnen. 
Zoek eerst de persoonsvorm, zodat we de infinitief kunnen vinden.

Slide 13 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om de infinitief van een aantal werkwoorden op te schrijven. Bespreek de antwoorden klassikaal.
Zin 1
Hij heeft gisteren een prachtig schilderij gemaakt.

Slide 14 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om de infinitief van een aantal werkwoorden op te schrijven. Bespreek de antwoorden klassikaal.
Zin 1
Hij heeft gisteren een prachtig schilderij gemaakt (maken).

Slide 15 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om de infinitief van een aantal werkwoorden op te schrijven. Bespreek de antwoorden klassikaal.
Zin 2
De kinderen speelden vrolijk in de speeltuin.

Slide 16 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om de infinitief van een aantal werkwoorden op te schrijven. Bespreek de antwoorden klassikaal.
Zin 2
De kinderen speelden (spelen) vrolijk in de speeltuin.

Slide 17 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om de infinitief van een aantal werkwoorden op te schrijven. Bespreek de antwoorden klassikaal.
Zin 3
We hebben vanochtend een taart gebakken.

Slide 18 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om de infinitief van een aantal werkwoorden op te schrijven. Bespreek de antwoorden klassikaal.
Zin 2
We hebben vanochtend een taart gebakken (bakken).

Slide 19 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om de infinitief van een aantal werkwoorden op te schrijven. Bespreek de antwoorden klassikaal.
Zin 4
De hond rent enthousiast achter de bal aan.

Slide 20 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om de infinitief van een aantal werkwoorden op te schrijven. Bespreek de antwoorden klassikaal.
Zin 4
De hond rent (rennen) enthousiast achter de bal aan.

Slide 21 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om de infinitief van een aantal werkwoorden op te schrijven. Bespreek de antwoorden klassikaal.
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord gebruik je om aan te geven dat iets gebeurd is.

Bijvoorbeeld:
Fatima heeft een programmeercursus gevolgd.

Slide 22 - Tekstslide

Geef voorbeelden van zinnen waarin het voltooid deelwoord wordt gebruikt. Laat de leerlingen de voltooid deelwoorden onderstrepen in de voorbeeldzinnen.
Wat is het voltooid deelwoord in de zin?

De taart is prachtig versierd voor het feest.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord in de zin?

Het boek dat ik heb gelezen, was erg spannend.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord in de zin?

De brieven zijn gisteren verzonden naar de klanten.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord in de zin?

De brieven zijn gisteren verzonden naar de klanten.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord in de zin?

De kapotte fiets is door mijn broer gerepareerd.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tegenwoordig deelwoord
Het tegenwoordig deelwoord gebruik je om aan te geven dat iets op dit moment gebeurt.

Bijvoorbeeld:
Siske houdt haar presentaties altijd het liefst staand

Slide 28 - Tekstslide

Geef voorbeelden van zinnen waarin het tegenwoordig deelwoord wordt gebruikt. Vraag de leerlingen om zelf zinnen te bedenken met het tegenwoordig deelwoord.
Wat is het tegenwoordig deelwoord in de zin?

De kinderen spelen enthousiast in de speeltuin, schommelend en glijdend.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het tegenwoordig deelwoord in de zin?

De regen valt gestaag neer, de planten en bloemen verfrissend.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het tegenwoordig deelwoord in de zin?

De regen valt gestaag neer, de planten en bloemen verfrissend.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het tegenwoordig deelwoord in de zin?

De atleet rent zwetend met grote snelheid over de baan.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Samenvatting
Werkwoorden hebben verschillende vormen: de persoonsvorm, de infinitief, het voltooid deelwoord en het tegenwoordig deelwoord. Elke vorm heeft een eigen functie.

Slide 33 - Tekstslide

Vat de belangrijkste informatie van de les nog eens samen. Vraag de leerlingen om vragen te stellen als er nog iets onduidelijk is.
To do
  1. Ga naar bundle.studers.nl
  2. Open je Nu Nederlands-licentie
  3. Ga naar Gram 1: Woordsoorten
  4. Maak oefening 1 t/m 4 en extra opdracht 1

Slide 34 - Tekstslide

Vat de belangrijkste informatie van de les nog eens samen. Vraag de leerlingen om vragen te stellen als er nog iets onduidelijk is.