Lezen H3

Lezen H3
M. par. 3.3, opdracht 1 t/m 7
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen H3
M. par. 3.3, opdracht 1 t/m 7

Slide 1 - Tekstslide

 Talent 3.3 lezen
Je leert:
  • wat een betoog is;
  • objectieve en subjectieve argumenten herkennen;
  • hoe je argumenten kritisch kunt lezen;
  • argumenten, tegenargumenten en weerleggingen herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Betoog 

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik
                                                Objectieve argumenten
                                                Subjectieve argumenten

Slide 4 - Tekstslide

Objectieve en subjectieve argumenten

Subjectieve argumenten worden ook wel waarderende argumenten genoemd. Objectieve (feitelijke) argumenten kun je altijd controleren op hun juistheid. Subjectieve argumenten niet. 

Als vandaag alles open is, dan ga ik liever naar de Pathé dan naar het Forum, want de Pathé is een betere bioscoop.

Slide 5 - Tekstslide

Waarom?


Of het op een plek buiten drie graden onder nul is, kun je controleren. Je kunt kijken op een thermometer of op een weersite op internet. Dit is dus een objectief argument. Of het buiten koud is, is subjectief. Jij vindt het misschien koud buiten, maar dit hoeft niet voor iedereen te gelden. 

Bij een subjectief argument kan het dus zo zijn dat iemand een andere mening heeft en het niet eens is met jou!

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een betoog? 

In een betoog geeft de schrijver zijn mening en licht die toe met argumenten.

Een betoog heeft meestal een driedeling: inleiding, middenstuk en slot.


Slide 7 - Tekstslide

Kritisch lezen van argumenten

In een betoog zijn het vooral de argumenten die je kritisch moet lezen/beoordelen. 

Bij objectieve argumenten vraag je je af: is dit waar? Is het werkelijk gebeurd? Is dit onderzocht?
Bij subjectieve argumenten: Vind ik dit ook? Komt dit overeen met mijn mening? Waarop is dit gebaseerd?

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen objectieve en subjectieve informatie?

Slide 9 - Open vraag

Subjectieve informatie is per definitie onbetrouwbaar.
Waar of niet waar?
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat weet je al van
een betoog?

Slide 11 - Woordweb

Wat is de inhoudelijke tekstopbouw van een betoog?
Inleiding
middenstuk
Slot
De schrijver geeft argumenten voor zijn mening.
De schrijver trekt een conclusie of vat het belangrijkste samen.
De schrijver geeft zijn mening over het onderwerp.

Slide 12 - Sleepvraag

Waarom wordt een beoordeling tot de betogende teksten gerekend?

Slide 13 - Open vraag

Welk tekstdoel hoort bij beschrijving en welk tekstdoel bij beoordeling?

Slide 14 - Open vraag

Jullie gaan nu vragen over objectieve en subjectieve argumenten beantwoorden.

Slide 15 - Tekstslide

Maandag 17 juni
Terugblik vorige les
 Bespreken opdracht 1 t/m 7, par. 3.3
Uitleg argumenten herkennen, tegenargument en weerlegging
M. opdracht 10 t/m 14. Klaar begin aan de leestaak van par. 3.3.



Slide 16 - Tekstslide


Is het argument objectief of subjectief?
Ik zou deze jas niet kopen, want hij is echt te duur.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 17 - Quizvraag


Is het argument objectief of subjectief?
Ik ga liever naar café Rosa, want dat is minder ver
fietsen vanaf mijn huis.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 18 - Quizvraag

Is het argument objectief of subjectief?
Veel ontbijtgranen zijn ongezond, want slechts 44%
van de ontbijtgranen in de winkel krijgt volgens de
Consumentbond de hoogste beoordeling (een A)
voor gezonde ingrediënten.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 19 - Quizvraag

Is het argument objectief of subjectief?
Het is vandaag een goede dag om naar het strand
te gaan, want het is lekker warm.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 20 - Quizvraag

Stel, je leest in een artikel dat de schrijver niet gelooft dat de aarde steeds verder opwarmt.
Zijn argument: Ik heb het het hele voorjaar koud gehad.
Is dit een objectief of een subjectief argument? Leg je antwoord uit.

Slide 21 - Open vraag

Vind je voorgaande argument overtuigend? Leg je antwoord uit.
Eigen antwoord.

Slide 22 - Open vraag

Stel, je leest in een artikel dat je ‘brain food’ moet eten: voeding die goed is voor je hersenen.
Argument: Onderzoek van het Erasmus Universitair Medisch Centrum laat zien dat wat je in je mond stopt, effect heeft op hoe gezond, alert en actief je bent en dat het zelfs effect heeft op hoe groot je hersenen zijn.
Is dit een objectief of een subjectief argument? Leg je antwoord uit.

Slide 23 - Open vraag

Vind je het voorgaande argument overtuigend? Leg je antwoord uit.

Slide 24 - Open vraag

Waarom is het belangrijk over argumentatie 
te leren?
  • Argumenten zijn overal. Van je leraar overtuigen dat je echt wel een beter cijfer hebt verdiend tot je toekomstige werkgever duidelijk maken dat jij de perfecte kandidaat voor het baantje bent. Door argumentatie te begrijpen leer je beter je mening vormen en hoe je die kunt onderbouwen.

  • Je leert kritisch lezen en luisteren: niet alles wat je leest of hoort is waar, soms is het alleen een mening van de schrijver.

Slide 25 - Tekstslide

want, dus (daarom)
Soms is het  lastig om het standpunt en het argument van elkaar te onderscheiden in een tekst.

Want en dus (daarom) zijn handige hulpmiddelen om het verschil te zien.
dus

Slide 26 - Tekstslide

Tegenargumenten
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt, je maakt dat standpunt minder aanvaardbaar

Voorbeeld: 
De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt); ze zitten immers te springen om donororganen (argument).
Slechts één op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor (tegenargument). 

Slide 27 - Tekstslide

Weerleggingen
In een weerlegging toon je aan dat de argumenten van de tegenstanders niet kloppen.

Voorbeelden: 
1. Het is fijn dat de aarde opwarmt (standpunt), want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).
2. Amsterdam is de mooiste stad van Nederland (standpunt). Dat komt door de grachten (argument). Het is daardoor wel druk met toeristen (tegenargument). Dit levert echter wel geld op voor de ondernemers aan die grachten (weerlegging).


Slide 28 - Tekstslide

Tegenargumenten en weerleggingen
Soms kan een schrijver er ook voor kiezen zelf een tegenargument in zijn tekst te zetten, om vervolgens dit tegenargument te weerleggen.
Waarom zou hij dit doen?

Slide 29 - Tekstslide

standpunt, argument, tegenargument en weerlegging
Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,
want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.

Meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor de wereldgeschiedenis.
Maar om de wereldgeschiedenis te begrijpen, moet de vaderlandse geschiedenis wel bekend zijn.
tegenargument
weerlegging

Slide 30 - Tekstslide

Dus...
Tegenargument ontkracht argument.

Weerlegging ontkracht tegenargument.

Doel = krachtiger maken van een betoog om anderen te overtuigen.


Slide 31 - Tekstslide

Benoem standpunt, argument, tegenargument en weerlegging
Ik vind dat de gemeente een goede manier van afvalscheiding heeft ingevoerd. Afgelopen jaar is daardoor maar liefst 61% meer afval op milieuvriendelijke wijze verwerkt.  Daar staat tegenover dat het afvalscheidingssysteem te ingewikkeld is geworden met voor ieder huishouden een groente-, fruit- en tuinafvalcontainer met een groene deksel, een papiercontainer met een blauwe deksel, een plasticcontainer met een oranje deksel, en een textiel-, een glas- en een restafvalcontainer in de buurt. Uit onderzoeken in andere gemeenten in Brabant die met dit systeem werken, blijkt echter dat burgers heel snel wennen aan deze nieuwe manier van afvalscheiding.

Slide 32 - Tekstslide

Aan het werk!
M. opdracht 10 t/m 14, par. 3.3

Slide 33 - Tekstslide

Maandag 17 juni les 2
Herhalen tegenargument/weerlegging
Verder met opdracht 10 t/m 14, par. 3.3
Leestaak par. 3.3: M. opdracht 17 t/m 21 

Slide 34 - Tekstslide

Wat is het objectieve argument?
'Ik koop liever bij de Aldi dan bij Albert Heijn, want...
A
De Aldi is een stuk goedkoper.
B
Ik vind de medewerkers van de Aldi veel aardiger

Slide 35 - Quizvraag

Wat is een tegenargument?
A
Een synoniem voor een weerlegging
B
Een argument tegen een argument
C
Een argument tegen een standpunt
D
Alle 3 juist

Slide 36 - Quizvraag

Aan welke signaalwoorden herken je een tegenargument?
A
maar, hoewel, echter
B
terwijl, namelijk, in
C
de reden hiervoor, terwijl, daarom
D
allemaal correct

Slide 37 - Quizvraag

Een weerlegging is ook een Standpunt
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quizvraag

wat is het argument in deze zin?
'kerncentrales zijn niet veilig, omdat een klein foutje van een medewerker kan leiden tot een enorme ramp.'
A
Kerncentrales zijn niet veilig.
B
Een klein foutje van een medewerker kan leiden tot een enorme ramp.

Slide 39 - Quizvraag

Wat is dus een tegenargument?
A
Een argument dat een standpunt onderuithaalt.
B
Een argument dat een ander argument onderuithaalt.

Slide 40 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging?
A
Een tegenargument is het ontkrachten van een standpunt; een weerlegging is het ontkrachten van een argument.
B
Een tegenargument is het ontkrachten van een argument; een weerlegging is het ontkrachten van een standpunt.

Slide 41 - Quizvraag

Wat ontkracht je door een tegenargument?
A
een standpunt
B
een argument
C
een weerlegging

Slide 42 - Quizvraag

Herken het tegenargument.
A
Ik vind Valentijn echt belachelijk.
B
Je hoeft niet altijd iets te kopen om Valentijn te vieren...
C
Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.
D
Daar doen wij niet aan mee.

Slide 43 - Quizvraag

Herken de weerlegging
A
Ik vind Valentijn echt belachelijk.
B
Je hoeft niet altijd iets te kopen om Valentijn te vieren...
C
Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.
D
Daar doen wij niet aan mee.

Slide 44 - Quizvraag

Welke opbouw is juist?
A. standpunt - argumenten - tegenargumenten - weerlegging - conclusie

B. standpunt - argumenten - weerlegging - tegenargumenten - conclusie

C. standpunt - tegenargumenten - weerlegging - argumenten conclusie
A
A
B
B
C
C

Slide 45 - Quizvraag

Opdracht
1. Zoek een krantenartikel (bijvoorbeeld van trouw.nl, volkskrant.nl, ad.nl etc.)waarin argumentatie voorkomt. Tip: klik op tabblad 'opinie'.
Maak een account aan met je eigen schoolmailadres!
2. Kopieer het artikel naar een word-bestand en zet de bron eronder. 
3. Noteer standpunt, argumenten tegenargumenten en weerlegging die in jouw artikel voorkomen.
4. Lever je krantenartikel met standpunt/argumenten in via ELO.

Slide 46 - Tekstslide

1. Zoek een krantenartikel (bijvoorbeeld van nrc.nl, trouw.nl, volkskrant.nl, etc.)waarin argumentatie voorkomt. Tip: klik op tabblad 'opinie'.
2. Noteer/markeer standpunt en argumenten die in dit stuk voorkomen.
3. Zet het standpunt en argumenten in een argumentatieschema (zie schema's in uitleg).
4. Lever je krantenartikel en schema in via ELO.

Slide 47 - Tekstslide

Maandag
Lezen ('5)
Bespreken krantenartikelen (opdracht ELO)



Slide 48 - Tekstslide

Donderdag 20 juni
Simulise bijwerken
Herhalen leerstof 

Slide 49 - Tekstslide

Simulise
Simulise bijwerken - laatste boeken toevoegen
Download de boekenlijst: knop rechts bovenin
Zet de boekenlijst in Magister bij Portfoliodocumenten

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Link