Posesivos- Oraciones interrogativas - Enero 31

• Spaans
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 2

¡Bienvenidos a las clase de Español!

Meneer Gómez

Martes, 31 de Enero de 2023

¿Qué vamos a hacer hoy? 

(Wat gaan wij vandaag doen?)

1. Kennismaken

2. Praktische informatie

3. Leerdolen

4. Posesivos (Bezittelijke voornaamwoorden) - Oraciones interrogativas (VRAAGWOORDEN)

5. Ejercicios

¿Quién soy yo?

Meneer Gomez / Profe Gomez.

¿Quién soy yo?

1. Me gusta viajar (reizen)

2. Me gusta jugar al baloncesto (basketbal)

3. Me gusta aprender idiomas ( leren talen)

¿Tenéis preguntas? - Hebben jullie vragen?

Las reglas de salón de clases/ Huisregels

1. Bij binnenkomst spullen op tafel: Chromebook (dicht), Boeken, Pen en papier.
2. Geen mobieltjes in de klas
3. Als ik praat, zijn jullie stil
4. Steek je hand op als je iets wilt zeggen
5. Niet aan elkaar of elkaars spullen zitten

PRAKTISCHE INFO

• Week 7 : SO
• Week 11: PROEFWERK H3

Objetivos (Leerdoelen)

1. Je kunt bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken
2. Je kunt Spaanse zinnen vragend maken

Gramática

- Bezittelijke voornaamwoorden

- Vraagwoorden

Bezittelijke voornaamwoorden

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets of iemand is.

Voorbeelden in het Nederlands?

Bezittelijke voornaamwoorden

mijn	mi - mis
jouw	tu - tus
zijn / haar / uw	su - sus
ons / onze	nuestro/a/os/as
jullie	vuestro/a/os/as
hun	su - sus

Bezittelijke voornaamwoorden

Bezittelijke voornaamwoorden

Enkelvoud/meervoud

 mi libro favorito – mijn lievelingsboek

 mis libros favoritos – mijn lievelingsboeken

Mannelijk/vrouwelijk

 nuestra comida favorita – ons lievelingseten

 nuestros libros favoritos – onze lievelingsboeken

Welk bezittelijk voornaamwoord hoort er op de plek in de zin?
¿Puedo prestar ______ (jouw) libros?

1. mi
2. mis
3. tu
4. tus

Bezittelijk voornaamwoord
¿Ellas son ................. amigas? (jullie)

1. Vuestras
2. Vuestros
3. Nuestras
4. Nuestros

Bezittelijk voornaamwoord
¿Él es ................ amigo? (mijn)

1. mi
2. mías
3. míos
4. Nuestros

Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in, in de zin:

".... (mijn) pantalones son rojos."

1. Nuestro
2. Mis
3. Mi
4. Nuestros

Het bezittelijk voornaamwoord:
estos son ... (mijn) padres

1. mis
2. tus
3. mi
4. su

Het bezittelijk voornaamwoord:
Ella es ... (mijn) prima Luisa.

1. tu
2. sus
3. mi
4. nuestra

Het bezittelijk voornaamwoord:
Alfredo y Alberto son ... (zijn) hermanos.

1. mis
2. sus
3. nuestros
4. tus

Los posesivos:

(Vosotros) Camisas

1. vuestras camisas
2. vuestros camisas
3. vuestra camisas
4. su camisas

Pronombres posesivos
Yo vivo con _______tíos.

1. mi
2. sus
3. su
4. mis

VRAAGZINNEN EN VRAAGWOORDEN

Tekstboek  blz 20          VRAAGZINNEN ZONDER EN 

                                           MET  VRAAGWOORDEN

                                                           

Vraagwoorden

wie?	¿quién? / ¿quiénes?
wat?	¿qué?
waar?	¿dónde?
waar vandaan?	¿de dónde?
hoe?	¿cómo?
wanneer?	¿cuándo?
waarom?	¿por qué?

Vraagwoorden

De vraagwoorden. Sleep ze naar elkaar toe!

Hoe?

Wat?

Wie?

Wanneer?

Waar?

¿Cómo?

¿Qué?

¿Quién(es)?

¿Cuándo?

¿Dónde?

De vraagwoorden. Sleep ze naar elkaar toe.

Hoeveel?

Wat?

Wie?

Welke?

Wanneer?

¿Cuánto?

¿Qué?

¿Quién(es)?

¿Cuáles?

¿Cuándo?

Signaalwoordenlijst p.1 'Vraagwoorden'
Hoeveel?

1. ¿Cómo?
2. ¿Cuándo?
3. ¿Cuál?
4. ¿Cuánto?

Welk vraagwoord heb je nodig?

Waar woon je?

1. ¿Cuánto?
2. ¿Cuándo?
3. ¿Quién?
4. ¿Dónde?

Welk vraagwoord heb je nodig?

Hoe heet jij?

1. ¿Cómo?
2. ¿Cuál?
3. ¿Cuándo?
4. ¿Cuánto?

Welk vraagwoord past in deze zin?

¿ _____________ años tienes?

1. Cómo
2. Qué
3. Cuántos
4. Dónde

Welk vraagwoord past in deze zin?

¿ _____________ te llamas?

1. Cómo
2. Qué
3. Cuánto
4. Dónde

Welk vraagwoord moet in de zin komen:

¿ __________ vives? Vivo en Hoofddorp.

1. Dónde
2. Cuánto
3. Cuándo
4. Quién

¿Qué of Cuál?

Het verschil tussen Qué en Cuál is best lastig. Kijk voor extra uitleg over wanneer je welke gebruikt naar info via onderstaande link. 

https://komspaansleren.com/2013/03/12/que-of-cual/

¿Qué o Cuál, cuáles?
"¿.....son tus restaurantes favoritos?

1. ¿Cuáles
2. ¿Qué

¿ _______ tu clase favorita, español o inglés?
A: ¿Cuál
B: ¿Cuáles
C:¿Qué
D:¿Qués

1. ¿Cuál es
2. ¿Cuáles
3. ¿Qué
4. ¿Cuál

¿_____ vamos a comer hoy?

1. Cuál
2. Qué
3. Cualés
4. No

Wat heb je vandaag geleerd?

Wat vond je van de les?

😒🙁😐🙂😃

¡Escribir!

        Tarea en casa ( Huiswerk)

Capítulo 2, libro de ejercicios (werkboek):

Ejercicios 1, 2, 3, 4, 8a

                               

¡Hasta la proxima semana!