Engels - Omnia College - Adjectives & adverbs

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Ehhh... what?
Adjectives?
Nouns?
Adverbs?
What??????????????

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht:
Zoek op:
Verschil tussen:
noun (wat is een noun?)
adjective (wat is een adjective? Waar dient het voor?)
adverb (wat is een adverb? Waar dient het voor?)
Inleveren in itslearning! Zometeen voorlezen!
Gebruik de kennisbank van thema 14 --> 10 minuten de tijd!

Slide 3 - Tekstslide

Inleveren (elke leerling):
Verschil tussen noun, adjective en adverb in eigen woorden.

Waar?
--> Itslearning, thema 14
--> Tasks: "Wat zijn nouns, adjectives en adverbs?" 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

The red apple.
beautiful artwork.
That big house.
friendly dog.
My small garden.

Slide 7 - Tekstslide

Allemaal beschrijvingen van een zelfstandig naamwoord.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Weer ophalen:
Zelfstandig naamwoord (noun)

Bijvoeglijk naamwoord (adjective)

Bijwoord (adverb)... Wat doet deze dan?

Slide 10 - Tekstslide

That's a perfect answer.

She sang perfectly.

What is the difference?

Slide 11 - Tekstslide

That's a perfect answer.

She sang perfectly.

Perfect zegt iets over het antwoord (=answer)
Perfectly zegt iets over het zingen (=to sing-sang-sung)

Slide 12 - Tekstslide

That's a perfect answer.
Perfect is een bijvoeglijk naamwoord; zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

She sang perfectly.
Perfectly is een bijwoord; zegt iets over een werkwoord.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Bij het bijvoeglijk naamwoord good hoort het bijwoord well.

He is a good man. (bijv naamwoord)
He sleeps well. (bijwoord).

Slide 16 - Tekstslide

Adjective or adverb?
She is a WONDERFUL person.

A
Adjective
B
Adverb

Slide 17 - Quizvraag

Adjective or adverb?
Ted acts SELFISHLY.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 18 - Quizvraag

Adjective or adverb?
We have a FANTASTIC sister.

A
Adjective
B
Adverb

Slide 19 - Quizvraag

Adjective or adverb?
Those were some EASY questions.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 20 - Quizvraag

Adjective or adverb?
That went EXTREMELY fast.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 21 - Quizvraag

Adjective or adverb?
Michael Jackson always performs WELL.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 22 - Quizvraag

Adjective or adverb?
He was a GOOD performer.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 23 - Quizvraag

Adjective or adverb?
His AMAZING songs are all hits.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 24 - Quizvraag

Adjective or adverb?
He always performed SPECTACULARLY.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 25 - Quizvraag

Volgende quiz-onderdeel: voorbeeld

Schrijf de juiste vorm van het woord in dat tussen haakjes staat (adjective and adverb):

Tom is (slow)
slow. He works slowly.

Slide 26 - Tekstslide

(careful)
Sue is a _________ girl.
A
careful
B
carefully

Slide 27 - Quizvraag

(careful)
She climbed up the ladder __________.
A
careful
B
carefully

Slide 28 - Quizvraag

(angry)
The dog is __________.
A
angry
B
angrily

Slide 29 - Quizvraag

(angry)
He barks _________.
A
angry
B
angrily.

Slide 30 - Quizvraag

(excellent)
He acted _________.
A
excellent
B
excellently

Slide 31 - Quizvraag

(excellent)
He is an _________ actor.
A
excellent
B
excellently

Slide 32 - Quizvraag

(easy)
They learn English _______.
A
easy
B
easily

Slide 33 - Quizvraag

(easy)
They think English is an ________ language.
A
easy
B
easily

Slide 34 - Quizvraag