Übung Rot : 1e & 4e Fall (mit Reglen der, die, das, die)

Übung Rot: 1e & 4e Fall 

1e: der, die, das, die
4e: den, die, das, die

1e: ein, eine, ein, eine
4e: einen, eine, ein, keine
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Übung Rot: 1e & 4e Fall 

1e: der, die, das, die
4e: den, die, das, die

1e: ein, eine, ein, eine
4e: einen, eine, ein, keine

Slide 1 - Tekstslide

der & ein = mannelijk  
1. mannelijke persoonsnamen (der / ein Mann, der / ein Onkel)
                                                              
2. mannelijke diernamen (der / ein Stier, der / ein Hund)

3. dagen, maanden, dagdelen, jaargetijden 
(der Montag/ der Morgen/ der Sommer)
LET OP: den & einen in 4e naamval
                                                     

Slide 2 - Tekstslide

die & eine  =  vrouwelijk
1. vrouwelijke persoonsnamen (die / eine Frau, die / eine Mutter)

2. vrouwelijke diernamen (die / eine Kuh, die / eine Katze)

3. meeste woorden die op een -e eindigen (die / eine Katze, die/eine  Toilette)

4. woorden die eindigen op -heit, -keit, -schaft, -ung, -ei, -ion,  (die/eine Einheitdie/eine Möglichkeit,die/eine Mannschaftdie/eine Zeitung)

Slide 3 - Tekstslide

das & ein  =  onzijdig
1. het-woorden in het Nederlands (dus geen de-woorden)
het/een boek - das/ein Buch                      het/een meisje - das/ein Mädchen
het/een schrift - das/ein Heft                    het/een lied - das/ein Lied

2. verkleinwoorden (-chen of -lein)
het meisje - das/ein Mädchen                    het boekje = das Büchlein
het boompje - das/ein Bäumchen            het doekje = das Tüchlein

Slide 4 - Tekstslide

die & keine = meervoud
  • alle meervoudsvormen krijgen die
(die Schüler = de leerlingen, die Lehrer = de leraren,                      die Fahrräder = de fietsen, keine Autos = geen Auto's)
 

Slide 5 - Tekstslide

Aan de slag!
Schrijf op beide kanten van het blaadje de cijfers 1 t/m 7 op (met telkens 2 regels er tussen) en schrijf de correcte Duitse lidwoorden erbij.

Schrijf bij elk lidwoord ook de bijbehorende regel op.

Voorbeeld: 
1. der Lehrer (persoon mannelijk geslacht) / die Arbeit (woord eindigt op -eit)
2. der Junge (persoon mannelijk geslacht) / die Hausaufgaben (meervoud)

Slide 6 - Tekstslide

1e & 4e naamval
Schrijf de Duitse lidwoorden + regels correct op:
  1. (de/het) ___ Lehrer macht  (de/het) ___ Arbeit. (v)
  2. (de/het) ___ Junge macht  (de/het) ___ Hausaufgaben.
  3. (de/het) ___ Mädchen macht (de/het) ___ Aufgabe.
  4. (de/het) ___ Polizistin macht (de/het) ___ Gute.
  5. (de/het) ___ Frauen & Männer machen (de/het) ___ Sommer.
  6. (de/het) ___ Pferd macht (de/het) ___ Übung.
  7. (een) ___ Stier macht (geen) ___ Übunge (mv).



Slide 7 - Tekstslide

1e & 4e naamval
Schrijf de Duitse lidwoorden + regels correct op:
  1. (de/het) ___ Frau sucht (de/het) ___ Geld.
  2. (de/het) ___ Vater kocht (de/het) ___ Abendessen.
  3. (de/het) ___ Sonnenenergie kostet uns (geen) ___ Geld.
  4. (een) ___ Katze ist (een) ___ Haustier.
  5. (de/het) ___ Lehrerin unterrichtet (de/het) ___ Schüler (m).
  6. (de/het) ___ Lehrer unterrichtet (de/het) ___ Schülerin.
  7. (de/het) ___ Schüler (mv) machen (geen) ___ Fehler (m).



Slide 8 - Tekstslide

ACHTUNG!
Hier komen de antwoorden! 
Pas checken wanneer jullie alle zinnen hebben beantwoord! :)

Slide 9 - Tekstslide

Hoeveel hebben jullie er goed?
Zet een krul bij alle goede antwoorden en leg het blad op de hoek van de tafel met jullie namen er op.

Dit is niet voor een cijfer of andere beoordeling dus de fouten niet verbeteren! :)

Slide 10 - Tekstslide

1e & 4e naamval
antwoorden:
  1. Der Lehrer macht die Arbeit.
  2. Der Junge macht die Hausaufgaben.
  3. Das Mädchen macht die Aufgabe.
  4. Die Polizistin macht das Gute.
  5. Die Frauen & Männer machen den Sommer.
  6. Das Pferd macht die Übung.
  7. Ein Stier macht keine Übunge (mv).



Slide 11 - Tekstslide

1e & 4e naamval
antwoorden:
  1. Die Frau sucht das Geld.
  2. Der Vater kocht das Abendessen.
  3. Die Sonnenenergie kostet uns kein Geld.
  4. Eine Katze ist ein Haustier.
  5. Die Lehrerin unterrichtet den Schüler (m).
  6. Der Lehrer unterrichtet die Schülerin.
  7. Die Schüler (mv) machen keinen Fehler (m).



Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide