H5.8 woordsoorten AV VRV

BESTAL!
Boeken Etui Schrift Takenklapper Agenda Leesboek

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

BESTAL!
Boeken Etui Schrift Takenklapper Agenda Leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lees in je leesboek. 
Boek vergeten?
Lees dan een stukje fictie of gedicht
uit het leerwerkboek.
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Weekplanning
GRAMMATICA WOORDSOORTEN 5.8

IN DEZE PARAGRAAF LEER JE:
  • de woordsoorten aanwijzend voornaam-woord (av) en vragend voornaamwoord (vrv)

DEZE WEEK:
1. De paragrafen t/m 5.7 af en nagekeken
2. Uitleg over het av en vrv
3. De weektaak maken: 5.8 - woordsoorten
                                             , zie werkschema

Slide 4 - Tekstslide

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD - AV       
Een AV wijst een mens, dier of een ding aan. Een AV hoort dus bij een ZN.

Aanwijzend voornaamwoorden zijn: deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e)

Bij de-woorden gebruik je deze (hier) of die (daar)    
                                                       Ik pak deze tak voor die hut.
Bij het-woorden gebruik je dit (hier) of dat (daar)   
                                                       Ik leg dit pak op dat aanrecht.
BLZ. 130

Slide 5 - Tekstslide

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD - AV      
Een AV staat voor een zelfstandig naamwoord en alleen. 
  - Als het AV alleen staat, moet je het ZN erbij kunnen denken.
BLZ. 130

Slide 6 - Tekstslide

VRAGEND VOORNAAMWOORD - VRV
Een VRV vraagt naar personen, dieren of dingen
Er zijn vier VRV-en, namelijk: wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Een VRV staat meestal aan het begin van de zin,
 maar dat hoeft niet:

    Wat voor rekenmachine heb jij gekocht?
    Hij vroeg wie van ons dat gedaan heeft.

Slide 7 - Tekstslide

VRAGEND VOORNAAMWOORD - VRV
Let op: wie en wat zijn geen VRV als ze terugverwijzen naar een eerder genoemd woord. Andere vraagwoorden (hoe, waarom etc.) zijn geen VRV-en!

Geen VRV!:
- De man liet zijn hond los, wat niet slim was.
- De meiden, van wie ze die roddel had
   gehoord, deden alsof ze van niks wisten. 
- Waarom doe je zo schijnheilig?

Slide 8 - Tekstslide



AV

Wijst naar een ZN

deze, die, (de-woorden) 
dat, dit,  (het-woorden)
 zulk(e), zo'n, dergelijk(e)




VRV

Vraagt naar een ZN

wie, wat, welk(e), wat voor (een)


Aantekeningen 5.8

Slide 9 - Tekstslide

Woordsoorten
Hoe goed beheers jij de behandelde woordsoorten?

ZN, BEP. LW, ONB. LW, WW, BN, VZ, PSV, BEZ, VW, AV, VRV


Beantwoord de vragen binnen 20 sec.

Slide 10 - Tekstslide

Met zulke praatjes hoef je bij die man echt niet aan te komen.
A
die - AV
B
met - VRV
C
zulke - AV, die - AV
D
geen AV of VRV in de zin

Slide 11 - Quizvraag

Weet je al welke klasgenoten je uitnodigt voor dat feest?
A
Weet - VRV
B
dat - AV
C
welke - VRV
D
welke - VRV, dat - AV

Slide 12 - Quizvraag

Mijn broer heeft geen idee wie zijn kapotte cd-speler kan maken.
A
Mijn - AV, wie - VRV
B
wie - AV
C
wie - VRV
D
geen AV of VRV in de zin

Slide 13 - Quizvraag

Waarom eet jij liever de hamburgers van McDonalds dan deze vette?
A
Waarom - VRV
B
Waarom - VRV, deze - AV
C
dan - AV
D
deze - AV

Slide 14 - Quizvraag

Heb je voor dit verslag ook zo'n mapje om het netjes in te leveren?
A
dit - AV, zo'n - AV
B
dit - AV
C
dit - AV zo'n - VRV
D
geen AV of VRV in de zin

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een marathon?
wat = ...
A
AV
B
BEP. LW
C
ZN
D
VRV

Slide 16 - Quizvraag

Deze soldaat moest tijdens de proef nodig naar de w.c.
tijdens = ...
A
BN
B
ZN
C
VZ
D
AV

Slide 17 - Quizvraag

Vorige week is haar nieuwe elektrische fiets gestolen.
haar = ...
A
AV
B
BZV
C
ZN
D
PSV

Slide 18 - Quizvraag

In 2014 verbeterde Dennis Kimetto in Berlijn het wereldrecord.
het = ...
A
BEP. LW
B
ZN
C
ONB. LW
D
VRV

Slide 19 - Quizvraag

In welke tijd?
welke = ...
A
AV
B
ZN
C
BEP. LW
D
VRV

Slide 20 - Quizvraag

De docent wilde hem graag nog een kans geven.
hem = ...
A
AV
B
ZN
C
VZ
D
PSV

Slide 21 - Quizvraag

Dat haal jij niet eens als je naar school fietst.
dat = ...
A
VRV
B
AV
C
BN
D
ONB. LW

Slide 22 - Quizvraag

Hij klaarde dat klusje met ingehouden adem.
met = ...
A
VRV
B
AV
C
BN
D
VZ

Slide 23 - Quizvraag

Die sneakers zijn hip en helemaal nieuw.
hip = ...
A
BN
B
ZN
C
AV
D
VZ

Slide 24 - Quizvraag

Telefoon in de tas en ga zelfstandig aan het werk.

1. T/m 5.7 af en nagekeken.

2. 5.8 maken (weektaak 23)


Slide 25 - Tekstslide